Studententijd

In 1968 begon ik de studie rechten in Tilburg. Op de Katholieke Hogeschool Tilburg trof ik vanaf de eerste dag een roerige sfeer aan. De studentenrevolutie in Parijs was nog maar net achter de rug, ook in Tilburg broedde verzet tegen het autoritaire onderwijssysteem en leefde er onvrede over de afstand tussen de wetenschap en de politieke en sociale werkelijkheid. Er vonden kleinschalige acties plaats zoals een protest van progressieve studenten tegen de expositie van wapentuig op het hogeschoolterrein, en op 16 september werd, zoals in Utrecht, de rectoraatsoverdracht met ludieke, maar niet mis te verstane acties verstoord.
Het was voor een eerstejaars niet makkelijk meteen te doorgronden wat er speelde, daarvoor was        minimaal enige kennis van het linkse gedachtengoed en linkse engagement vereist.  Ik volgde de gebeurtenissen met belangstelling, woonde hearings, teach-ins forumdiscussies bij, probeerde me te verdiepen in de ideologische drijfveren, las Marcuse, Lenin en begon aan Das Kapital, tegelijk met de Kritik der reinen Vernunft van Kant. Mijn tijd was beperkt. Behalve rechten studeerde ik sociologie en daarnaast liep ik colleges filosofie aan de economische en theologische faculteit, terwijl ik tegelijk korte verhalen schreef, gedichten en aan mijn eerste roman werkte. In de zomer van 1969 stuurde ik mijn roman getiteld De sterke stroming naar De Arbeiderspers. Het boek werd afgewezen en is ook later niet gepubliceerd.
Op de foto die genomen is in gebouw A van wat nu de Universiteit van Tilburg heet en naar zijn architectonische vorm De Bunker werd genoemd, luister ik naar een heftig orerend wetenschappelijk medewerker die zijn hart lucht over een studentenactie. Ik ben te vinden op de bovenste rij, derde van rechts, met stropdas.

Jarenlang, vanaf 1970, gold Aliesje als mijn muze en inspiratrice. Haar spontaniteit, vrolijkheid en ongecompliceerdheid waren een goed medicijn voor mijn weemoedige aard en neiging te verdwalen in een duistere diepzinnigheid. Er werden in die tijd nogal wat monumenten voor doden opgericht, met de nodige zwaarwichtigheid en volwassen ernst, ik meende dat het nodig was een monument van vrolijke taal op te richten voor iemand die zich net aan het leven gewaagd had en zich daar met ongepaste dapperheid doorheen sloeg. Ze was mijn bondgenoot in de strijd tegen kleurloosheid, braafheid en Nederlandse nuchterheid, al was ze zich daar waarschijnlijk niet bewust van. Haar persoonlijkheid doordrong alles wat ik schreef, raakte verweven met mijn literaire werk, zij was het die mijn boeken schreef en jarenlang ondertekende ik mijn brieven met haar naam of met die van ons beiden.
Later zou duidelijk worden voor mij dat ik altijd een muze nodig heb om te kunnen schrijven. Het schrijven bloeide op als de liefde opbloeide in mijn leven en vervlakte als de liefde – of een emotie die er verwant aan is – geen inspiratiebron vormde.

In 1972 trad ik in het huwelijk met Annemiek. Ik leerde haar twee jaar eerder kennen. Ze was voordat ze met de studie modevormgeving begon aan de Kunstacademie Sint Joost in Breda, mode-ontwerpster in de confectiebranche. Na haar studie aan de academie keerde ze naar haar eerste beroep terug en zou een modevakschool openen in Tilburg. Ze hield me gezelschap bij diverse reizen, zoals in 1973 door het Midden-Oosten, in 1976 door Indonesië en in 1986 door Zuid-Amerika. De foto is genomen door de vader van Annemiek.

Van 1972 tot 1976 woonden ik met Annemiek in de Tuinstraat in Tilburg, op 110. Een mooie deur met smeedijzer gaf toegang tot de trap naar onze bovenwoning die we deelden met een ongehuwde dame. Om de huur te kunnen betalen, verhuurden we een van de kamers. Een jaar lang hadden we een oudere student op kamer die last had van zweetvoeten. Beide bovenverdiepingen van het huis roken naar die voeten.
Op een avond wipte een prachtige, zwartwitte kat naar binnen. Hij kwam van de buren, maar was daar niet langer welkom. We noemden hem Salvador, naar Salvador Dali. In plaats van ‘redder’ had hij de naam ‘de gereddene’ moeten krijgen.
Van 1968 tot 1970 studeerde ik rechten, van 1970 tot 1972 MO Nederlands. Vanaf 1973 gaf ik Nederlands op vijf opeenvolgende middelbare scholen, het laatst was ik leraar aan het Macropedius College in Gemert.
Mijn haar was een halve meter lang, een halve meter korter dan dat van mijn eerste vriendin: die kon op haar haar zitten. Als ik solliciteerde, liet ik mijn haar onder de kraag van mijn colbertje glijden, zodat zij die mij al dan niet zouden aanstellen, niet konden vaststellen hoe lang het was. Omdat in Nederland geen mooie gekleurde schoenen te krijgen waren, verfde ik ze zelf: goud, zilver, rood. Zo werd ik op het Markenhage College in Breda ‘de leraar met de zilveren schoenen’ genoemd.