Seminarie 2
Er is één gebeurtenis, nee, ik moet zeggen er zijn twee gebeurtenissen die in deze zaal plaatsvonden die ik niet makkelijk vergeten zal. Ik zat in klas drie, de Grammatica. Het was me gelukt eindelijk bijna achter in de studiezaal terecht te komen, in het blok van klas drie. Wie goed kijkt, ziet dat de zaal door looppaden in drie blokken is verdeeld. De lastigste en onrustigste leerlingen zaten zover mogelijk vooraan in hun blok en als ze naar het oordeel van de leiding een nog beter toezicht nodig hadden, werden ze uit hun blok gehaald en vooraan bij de katheder neergezet. Voor een Grammatica-leerling was het nogal vernederend om helemaal vooraan tussen jongens van de Opleiding (voorbereidende klas) en klas één (Kleine Figuur) geplaatst te worden.
Aan het eind van klas drie was het me eindelijk gelukt. En op een avond onder de studie was ik er getuige van een externe leerling die vóór me zat, de klep van zijn bureau omhoog tilde, er iets uitnam, een aansteker greep, de vlam ervan bij een draadje hield dat aan het ding vastzat en toekeek hoe dat draadje vlam vatte en langzaam opbrandde. Twee, drie hoofden hadden zich in de richting van dit vrij ongewone gebeuren gewend en ik weet niet of ook ik iets riep in de richting van de jongen, in elk geval hoorde ik vrij luid én dringend zeggen: ‘Gooi weg. Gooi hem weg!’ De jongen keek met een vrij onnozel gezicht op, tweifelde en gooide het ding onder de stoel van zijn buurman die nog altijd niks in de gaten had. Het volgende ogenblik was ik getuige van een wonderlijk tafereel. Er klonk een daverende knal en gelijktijdig, als bij de haren opgetild, verhieven alle jongens zich een halve meter boven hun stoel. Niemand zat nog. Iedereen zweefde in de lucht. Een niet na te rekenen tijdspanne hing een compleet leger jongens in zithouding in de lucht.
Het tweede voorval bezat ook een niet gering gehalte aan absurdisme. De avondstudie was net voorbij, we stonden op en raakten onmiddellijk in gesprek over een wurgmoord en de manieren waarop iemand aan zijn einde kan komen. ‘Gewurgd worden lijkt me helemaal geen slechte dood,’ zei mijn buurman in de studiezaal. ‘Misschien krijg je wel allerlei mooie hallucinaties en het is bijna meteen voorbij. Wel lekker, eigenlijk.’ ‘Zal ik je dan even snel wurgen, vroeg ik hem.’ ‘Ja, dat moet je maar doen. Lijkt me leuk.’ Ook de anderen vonden dat ik dat maar moest doen. Ik legde mijn handen om de keel van de jongen en drukte. Tegelijk keek ik naar zijn gezicht om bij het eerste teken van benauwdheid dat hij zou laten zien, los te laten. Het was een rustige, niet al te sterke jongen en ik was ervan overtuigd dat hij heel snel zou aangeven dat de grap geslaagd was en dat ik kon loslaten. Maar dat deed hij niet. De jongen wilde het experiment tot het einde toe uitvoeren, blijkbaar. In tegenstelling tot ikzelf. Ik dacht nog: dadelijk vindt hij het wel genoeg en laat ik los, toen de jongen uit mijn handen weggleed en ik veel moeite moest doen om hem niet plompverloren op de grond te laten vallen. Daar lag hij dan. Had ik hem vermoord? ‘Die komt zo bij,’ zeiden de anderen. Maar ik was daar niet zo zeker van. Ik heb hem vermoord, dacht ik. Dat zul je zien. Mijn leven is naar de haaien. Hij kwam bij, na twee, drie minuten. Toch had ik het gevoel dat ik door een zeer klein gat ontsnapt was. Ik was vanaf dat moment zelf een stuk rustiger. Het voorval werd me niet nagedragen. Niemand herinnerde me er later nog aan en toen ik na enkele weken de moed opbracht het slachtoffer te vragen hoe hij terugdacht aan het voorval, haalde die zijn schouders op en zei: ‘Gewoon. Wel leuk.’ Ik diende me erbij neer te leggen, besefte ik geleidelijk, dat er iets volstrekt normaals was gebeurd.
Doorgaans waren de uren die we in de studiezaal doorbrachten, niet erg opwindend. Er heerste een stilte die doorsemend was van gekuch, het zachte kraken van meubelhout, geruis van schurende kleding, geritsel van papier, het gedempte gebonk van een lade die dichtgeschoven werd. De tijd verstreek als in een droom, het buitenlicht werd geleidelijk zwakker, de avondboterham besmeerd met jam of belegd met worst naderde of verteerde in de magen, het eind van de dag en de slaapzaal kwamen alweer in zicht.
Ik heb uitgerekend dat ik ongeveer 6.500 uur in die studiezaal heb doorgebracht. (Een aantal van 1722 dagen, en dan 3,75 uur per dag.) Daar zijn de uren die ik in de studiezaal van de Grote Cour doorbracht, de laatste vier jaren, bij opgeteld.
De uren die ik er vrijwillig doorbracht, zijn niet meegerekend. Als dat 0,5 uur per dag was, moet het aantal uren op ongeveer 7.350 uur worden geschat.