Seminarie 1
Deze foto is eind jaren vijftig genomen. De bomen en bosjes hebben nog bescheiden afmetingen. De bovenste arm van het kruis (oostelijke vleugel) is de Kleine Cour, de onderste de grote Cour, rechts liggen gymzaal (begane grond) en kapel (eerste verdieping). De linkse arm herbergde allerlei functies. De zijvleugel van de linkse, noordelijke arm vormde het klooster. Gelukkig heeft architect M. van Beek uit Eindhoven de twee zijvleugels, boven en links, een verschillende kant uit gebouwd. Anders had het gebouw een weinig benijdenswaardige vorm gekregen.
Het gebouw werd aanbesteed op 27 juli 1953. Op 6 juli 1955 werd het plechtig geopend. Het was een degelijk gebouw, eenvoudig, modern en goed.
Openluchttheater en oprijlaan zijn zichtbaar, evenals de Warandelaan waarvan de aftakking die naar boven afbuigt, naar de brug over het kanaal en naar Oosterhout liep. Rechts onder in de hoek wordt een hockeyoefenwedstrijd gespeeld, in de schoolkleuren wit en zwart.
De situatie van de foto bestaat niet meer. Het gebouw is in 1996 door de kapucijnen verkocht en deels omgebouwd tot appartementen. Het omliggende terrein is inmiddels ook met appartementen en woningen volgebouwd.
Wie door broeder portier werd binnengelaten, zag aan zijn linkerhand deze kleine samenscholing van meubelen en een steen met tekst in de muur. Aan zijn rechterhand zag hij een beeld: een capucijn – met tonsuur en boek – gehouwen uit een lichte steensoort. De tekst op de steen was gesteld in het latijn, en luidde in vertaling: `Aan de avond van de vorige eeuw ben ik na vele jaren van voorspoedige groei door de wrede Mars gevallen. Driemaal drie jaar heb ik gelegen aan het strand van de zee. Nu rijs ik door de hulp van velen dankzij God weer op.’ Mars was de Romeinse god van de strijd en staat hier voor de Tweede Wereldoorlog. Negen jaar lang was het seminarie gehuisvesd in Voorschoten, vlak bij zee, en met de bouw van het nieuwe gebouw rees het seminarie weer op.
De seminaristen kwamen nooit via de hal binnen. Zij namen als ze door hun ouders waren afgezet, een zijdeur en kwamen rechtstreeks uit in de garderobe. De hoofdingang waarvan de hal de entree vormde, was bestemd voor bezoekers van buiten, waaronder de ouders van leerlingen. Als ze op bezoek kwamen, ontmoetten ze hun in een van de spreekkamers die aan de gang lagen die zich uitstrekte achter de muuropening. Voorbij de hal lagen aan een gang met dezelfde donkere vloertegels de refters.
Van buiten valt licht over de banken. Die banken zijn leeg. Ooit zaten ze tot achteraan vol, het aantal seminaristen bedroeg ongeveer 200. Vooraan werd het dalende licht verstrooid door het blonde haar van jongetjes van 11, 12 jaar. Snappen deden ze het allemaal nog niet, maar dat zou wel komen, dachten ze. Achteraan zaten de 18- tot 20-jarigen. Het dalend licht blonk in de met brylcream besmeerde kapsels. Op zondag reisde wierook door het licht. Niet zelden worstelde ik in de hoogmis met buikkrampen, veroorzaakt door de sterke koffie die we op zondagochtend bij het ontbijt geserveerd kregen. Mijn spijsvertering verdroeg het niet altijd, één keer per week gitzwarte koffie. Koffie en knapperige chocoladehagel.
Ik heb uitgerekend dat ik ongeveer 2.700 uur in deze kapel heb doorgebracht. Bij de berekening ben ik uitgegaan van 6 jaren, dat is 246 weken, 11 uur per week.
Hier voltrokken zich de rituelen, hier werden we – naast de toespraken in de wellevendsheidsles – herinnerd aan het doel van ons verblijf op de school, op het seminarie. Ik beschrijf de sfeer van deze kapel en het toezicht in de roman Het einde van de eeuwigheid. De in het boek beschreven meikeverplaag heeft in werkelijkheid plaatsgevonden. De sportvelden rondom de school waren een lustoord voor de engerling, de larve van mei- en junikever. Elk jaar bevrijdden talloze meikevers zich uit de voedzame grond en begonnen hun vliegende leven.
Ik weet niet of hier de gewaarwording van een zekere geborgenheid is ontstaan die ik onderga als ik een kerk binnenga. Wanneer ik op reis ben in het buitenland en er momenten aanbreken dat ik me ontheemd voel en mijn draai in die vreemde wereld niet kan vinden, ga ik soms een kerk binnen en zie, het gevoel geen houvast te kunnen krijgen in die onverschillige, mij vreemde stad of dorp verdwijnt, de wereld komt me weer vertrouwd voor. Ook al laat elk geloof me persoonlijk onverschillig.