Kinderjaren 2
Mijn vader bezig met de was. Eerst werd de was gekookt in een kookketel, nog net zichtbaar op de achtergrond, daarna ging hij in een houten waskuip die voorzien was van een electromotor en een handwringer. Ook het wasbord werd gebruikt. De geur van groene zeep was doordringend. De stok waarmee de was in de kookketel werd geroerd, diende ook als stok om ons, kinderen, tot de orde te brengen, als we ’s avonds in bed te luidruchtig of lastig waren.
Dit is een jonger broertje. Hij draagt het cowboypak af dat ik jaren eerder met sinterklaas had gekregen en waar ik erg trots op was. Let op de bijzondere enkelkappen.Wat erger is: hij gebruikt ook mijn pistool, het wapen waarmee ik heel wat rolletjes klappers afschoot. Waarschijnlijk zat ik in die tijd al op het seminarie en kon tegen dit misbruik van mijn eigendommen niet optreden.
De moestuin grensde aan de tuin van opa Kasteleijns, zoals hij door ieder werd genoemd. Ik zocht hem dikwijls op en keek toe hoe hij mollen vilde of zijn tuin omspitte waarbij ik hem af en toe hielp. Hij woonde in een zeer oud, klein huisje. Het cement vloeide tussen de bakstenen uit en het rook er binnen naar spek en ham. Het huishoudwater liep weg in een ondiepe sloot. Opa Kasteleijns kon ook wel eens humeurig zijn en dan was het uitkijken geblazen.
Of hij kwam me achterna met een schop omdat ik een aardbei of appel bietste. Dan dook ik over de heg of brak er doorheen, in elk geval durfde ik dan niet in zijn handen te vallen. Hij komt ook voor in De kleine jongen en de rivier.
Mijn jongste zusje staat naast hem tegen de muur. Dat zusje was altijd zeer nieuwsgierig. Ze ging bijna tegen de mensen aan staan die haar interesseerden, alsof ze er door een magneet naartoe getrokken werd, keek naar ze, rook aan ze, betastte ze soms, voelde aan hun kleren, hun wang. Ze had een heimelijk plezier in observeren en ontdekken.