Titel en citaten

In de weken voor de verschijning van mijn roman Het einde van de eeuwigheid, deel 2 van de romancyclus Het Wolfsbit, plaats ik elke dag een stukje over de totstandkoming ervan. Dit is het zesde stukje.

6.

Titel en citaten

Pas na verschijning van mijn boek kwam ik erachter dat de titel Het einde van de eeuwigheid al bestond. De Amerikaanse schrijver Isaac Asimov gaf die titel aan een boek uit 1955. Een Nederlandstalige versie verscheen in 1972 en 1991. Het boek handelt over tijdreizen en social engineering, ‘een onsterfelijke Eeuwiger die alle grenzen van de tijd uit liefde voor een gewone vrouw doorbreekt’. Ik kende het boek niet. Als ik geweten had dat de titel al bestond, had ik voor mijn boek misschien voor De verlossing van de eeuwigheid gekozen.

Deze titel zou ook bij de roman gepast hebben. In het christendom staan dood en eeuwigheid centraal. Het hoogste doel voor een mens is door middel van een voorbeeldig leven het eeuwige leven te verwerven en de hemel binnen te gaan, voorgoed te leven in de onmiddellijke nabijheid van God. En zo de dood te overwinnen. Dat is de positieve benadering van de beloften die het geloof deed. De negatieve benadering is de opvatting dat het geloof mensen veroordeelde tot een leven vol geboden en verboden en de aanhoudende dreiging de boot te missen door het begaan van zonden. In de jaren zestig vond de ontkerkelijking plaats. Veel mensen zworen hun geloof af of namen de kerkelijke dogma’s en dreigementen niet meer serieus. Er werd niet meer gestreefd naar het beloofde eeuwige leven en overwinning van de dood. De mensen waren eindelijk verlost. Waren vrij.

Toen ik de knoop moest doorhakken: wordt de titel Het einde van de eeuwigheid of De verlossing van de eeuwigheid, koos ik voor de boeiende tegenstelling die de eerste titel in zich draagt.

Een schrijver geeft soms romans of verhalen een of meer motto’s mee. Die kunnen gezien worden als ondersteuning of toelichting van de titel.

‘Zoals op een afgelegen veld een man, die het zonder buren
moet stellen, een gloeiend stuk hout onder een zwarte aslaag
verstopt, opdat hij het zaad * van het vuur bewaart en het
niet bij anderen hoeft te ontsteken, zo hulde Odysseus zich in
de bladeren.’
Odyssee, vv 488-491

* (letterlijk ‘sperma’)

Zo begint hoofdstuk 2, getiteld Zaad en zonde. Op het seminarie moesten de jongens het vuur dat in hen brandde, ook dat in hun lendenen brandde, verbergen. Het is niet verwonderlijk dat ik regels uit de Odyssee koos, het boek waaruit we als gymnasiasten zes jaar lang passages vertaalden.

Het slothoofdstuk, getiteld Nu mag het leven beginnen, gaf ik drie motto’s mee die alle drie op hetzelfde neerkomen.

Nunc est vivendus
Horatius

Amen. So be it. Welcome, O life!
James Joyce

Maintenant, il s’agit de vivre.*
(Albert Camus, De mythe van Sisyphus)

Het eerste citaat is van een Latijnse dichter die ook op het gymnasium vertaald werd. Het tweede is van James Joyce en loopt vooruit op boek 3 uit de romancyclus, Karl Marx Universiteit, roman over een revolutie. Het is niet overdreven om Het einde van de eeuwigheid te zien als een vooruitwijzing naar de studentenrevoluties van eind jaren zestig. Het derde motto stamt uit een roman van Albert Camus: Le Mythe de Sisyphe. Wie alles doordacht en overwonnen heeft en kiest voor het leven, moet zich er volledig aan overgeven.

 

* Je tire de l’absurde trois conséquences qui sont ma révolte, ma liberté et ma passion. Par le seul jeu de la conscience, je transforme en règle de vie ce qui était invitation à la mort – et je refuse le suicide… Maintenant, il s’agit de vivre.
Ik trek drie consequenties uit het absurde: mijn opstand, mijn vrijheid en mijn passie. Alleen al door het spel van bewustzijn transformeer ik wat een uitnodiging tot de dood was in een levensregel – en ik weiger zelfmoord … Nu komt het erop aan te leven.
Camus, Le Mythe de Sisyphe

 

Foto’s: Homerus’ Ilias en Odyssee

Waarom zo’n dik boek

HET EINDE VAN DE EEUWIGHEID

In de weken voor de verschijning van mijn roman Het einde van de eeuwigheid, deel 2 van de romancyclus Het Wolfsbit, plaats ik elke dag een stukje over de totstandkoming ervan. Dit is het vijfde stukje.

5.

Waarom zo’n dik boek

Het einde van de eeuwigheid telt van alle boeken uit de cyclus de meeste pagina’s: 761. Toen ik de nieuwe hoofdstukken had geschreven, overwoog ik de uitgever te vragen het boek in twee banden uit te geven omdat ik vreesde dat het onhanteer zou zijn.

Het is dom om zo’n lijvig boek te schrijven. In de tijd die het schrijven kost, had ik twee of drie andere boeken kunnen schrijven. Dat had betekend: drie keer meer inkomsten, drie keer meer aandacht in de pers. Daar komt bij dat een schrijver met een dik boek de lezer én de criticus tegen zich in het harnas jaagt. Veel lezers beginnen niet aan een dik boek. Het duurt te lang voordat ze het uit hebben. Veel lezers beginnen na een kwart van een boek gelezen te hebben naar achter te bladeren om te kijken hoeveel bladzijden ze nog moeten doorploegen. Ze worden ongeduldig. Ik stel me voor dat ze bij een dik boek moordgedachten krijgen. Om te voorkomen dat ze de moord uitvoeren, leggen ze het boek weg. Ver weg. Onvindbaar ver weg. Of het gaat in de papierkliko. Een criticus wordt helemaal laaiend. Hij krijgt voor het recenseren van een boekje van 120 pagina’s even veel als van een boek van 761 of 1056 pagina’s. Ja 1056 pagina’s, zoveel bladzijden telt Het schervengericht van A.F.Th.. Dat zijn 8 boeken van 130 pagina’s. In plaats van 250 euro kan een criticus met bijna dezelfde arbeid 2000 euro in zijn tas steken. Een dik boek is bovendien duurder. Een lezer geeft niet graag 34,95 of zelfs 39,95 euro aan een boek uit, want er zijn boeken die 22,95 of 24,95 euro kosten, dus goedkoper zijn. Die heb je weliswaar drie keer eerder uit, maar dat is juist prettig. Dus de schrijver van een dergelijke mastodont begint met een onoverbrugbare achterstand als het gaat om de gunst van lezer en criticus.

Overigens, het aantal pagina’s zegt niet alles over de ‘dikte’ van een boek. Schrijvers en uitgevers tellen het aantal woorden. Een boek van 350 pagina’s kan toch behoorlijk dik zijn als er veel woorden op een pagina staan. De leestijd is dan fors groter. De pagina’s van de eerste druk van Het einde van de eeuwigheid telden ongeveer 370 woorden per pagina, die van de nieuwe uitgave 240. Dat relatief kleine aantal woorden per pagina zorgt ervoor dat het boek eenderde dikker wordt. Waarom de uitgever voor een kleine zetspiegel heeft gekozen, weet ik niet. Ik vermoed om de lezer tegemoet te komen. De bladspiegel is rustiger, de grootte van de letter geeft een comfortabeler gevoel. De lezer vliegt door de pagina’s heen.

Ik kreeg het van diverse lezers te horen: ‘Wordt het nog dikker?’ Ja. Het was onvermijdelijk. De nieuwe hoofdstukken zijn noodzakelijk. Al was ik wel bang dat die de structuur van het boek zouden opblazen. Ik geloof dat dat toch niet gebeurd is. Het boek lijkt in evenwicht.

Foto: dikke boeken, op één na.

Onderwerpen voor romans

In de weken voor de verschijning van mijn roman Het einde van de eeuwigheid, deel 2 van de romancyclus Het Wolfsbit, plaats ik elke dag een stukje over de totstandkoming ervan. Dit is het vierde stukje.

4.

Onderwerpen voor romans

De opzet van de cyclus Het wolfsbit is een beeld te geven van de wereld waarin de naoorlogse generatie opgroeide en van de idealen die in die tijd werden nagestreefd.

De eerste roman, De kleine jongen en de rivier, kent één hoofdpersonage: Henri Pafort. Ik koos voor een mannelijk personage omdat ik een dergelijk leven van binnenuit ken. Ik dicht me niet het inzicht toe dat vereist is om diep genoeg in de ziel te duiken van een vrouwelijk personage, in elk geval niet gedurende een cyclus van zeven romans.

In de romans die volgen, verbreed ik de thematiek en het aantal personages wordt uitgebreid.

Voordat ik met het schrijven begon en nadacht over de opzet van de cyclus, vroeg ik me af welke onderwerpen niet of nauwelijks in de literatuur aan bod waren gekomen en waarover ik met enige kennis van zaken kon schrijven. Dat was het leven van een kind, een jongetje in een dorp in het zuiden van Nederland, in de jaren vijftig, niet lang na de Tweede Wereldoorlog, een oorlog die een breuk in de eeuw teweegbracht. Ook over het leven op een katholiek seminarie en over de verdwijning (ondergang) van het instituut seminarie was nooit een roman geschreven. Dat gold in gelijke mate voor de studentenrevolutie in Nederland, met name de bezetting van de universiteit (toen nog hogeschool) in Tilburg. Zo ontstonden de ideeën voor drie opeenvolgende romans die alledrie een fase in het leven van een mens vertegenwoordigen: kinderjaren, middelbare schooljaren en studiejaren oftewel beginnende volwassenheid.

Het seminarie was geen onbetekenend fenomeen in de twintigste eeuw. In de bloeitijd van de priesteropleiding, rond 1960, zaten 7000 leerlingen op dit type scholen. Volgens mijn eigen schatting brachten vorige eeuw 150.000 jongens hun jeugd door op de kleinseminaries van ordes en congregaties. (Met het kleinseminarie worden de eerste zes jaar van de priesteropleiding aangeduid, met het grootseminarie de erop volgende zes jaar, tot aan de priesterwijding.)

Was die specifieke leefwereld van het seminarie werkelijk nooit in een literaire vorm gegoten? Niet in Nederland, niet in de literatuur van een ander land? Ik kon weinig vinden. Lodewijk van Deijssel bracht een deel van zijn jeugd door op het katholieke jongensinternaat Rolduc en schreef de roman De kleine republiek. Dat boek verscheen in 1889. James Joyce publiceerde in 1916 The portrait of the artist as a young man. Hij beschreef daarin zijn jaren op een Jezuïetencollege. Een vertaling verscheen in 1972. Maar de scholen waar zij over schreven, waren geen kleinseminaries maar internaten geleid door geestelijken. De leerlingen werden niet tot priester opgeleid.

Er verschenen in de loop van jaren wel herinneringen aan jaren doorgebracht op het seminarie, in de vorm van boeken van meestal geringe omvang, maar geen romans.

Na de nabloei te hebben meegemaakt was ik er getuige van dat het kleinseminarie midden jaren zestig een bijna geruisloze dood stierf. Het seminarie veranderde in een internaat en als internaatsleerling kon ik net als mijn schoolgenoten mijn gymnasiumopleiding afmaken.

Na het seminarie was ik getuige van de eerste studentenrevolutie in Nederland, in april en mei 1969, in Tilburg. Hiermee stonden de onderwerpen voor twee romans vast.

Foto: studiezaal seminarie