Boek 1 – De kleine jongen en de rivier

Boek 1 – De kleine jongen en de rivier

De achtergrond van het boek 

De kleine jongen en de rivier is deel 1 van de romancyclus Het wolfsbit en verscheen in 1994 bij De Bezige Bij. 

De aanzet tot de roman dateert van 1980, toen de auteur gevraagd werd teksten te leveren voor een boekje met verhalen over de eigen kindertijd. De titel luidde Allemaal Kinderen, werd samengesteld door Carole Vos en Anton van Oirschot en verscheen augustus 1980 in Heeze, Brabant. Aan de uitgave droegen ook Ward Ruuyslinck, Gerard Walschap, Toon Kortooms e.a. bij. 

Bij het schrijven van De kleine jongen en de rivier liet Jasper Mikkers zich vooral inspireren door voorvallen uit zijn kinderjaren. Die bracht hij door in het Brabantse dorp Liempde, dat in die tijd enige bekendheid genoot door de Landbouwwerktuigendagen die er jaarlijks plaatsvonden. Op 1 januari 1996, toen de gemeentelijke herindeling een feit werd, werd de voorheen zelfstandige gemeente Liempde ingedeeld bij Boxtel.

De auteur was bijna vier jaar toen zijn vader die agent was, in april 1952 van Oerle naar Liempde werd overgeplaatst. In 1961, net 13 jaar oud, werd hij naar het seminarie van de paters kapucijnen in Oosterhout gebracht. Hij zou er tot 1968 blijven.

De inhoud van het boek

Een jongen, omgeven door en geïnteresseerd in natuur, ontdekt langzaam zijn omgeving. Hij probeert die te begrijpen, verkent grenzen, ondergaat wreedheid, wordt gevormd door wat hij meemaakt (vechtpartijen en pijnlijke straffen), leest (boeken uit parochie- en schoolbibliotheek) en ziet (films en toneelstukken op tv), leeft in de werelden die sprookjes hem voortoveren, vervangt zijn geloof in sprookjes langzaamaan door een begrip van de werkelijkheid.  Hij leidt voor een deel een geheim leven in die zin dat hij zich aan de blik van volwassenen probeert te onttrekken, omdat hij anders voor zijn daden en verlangens gestraft zal worden. Hij zwerft graag door velden, dreven en bossen, observeert en leert, klimt naar vogelnesten, vangt dieren, wordt weggejaagd en achtervolgd. Hij is misdienaar en beleeft geloof en kerkelijke liturgie vanbinnen uit. Daardoor kan hij achter de facade kijken en de praktijk van het geloof van dichtbij waarnemen. Hij kijkt met een kritische blik, heeft ambities en handelt daarnaar.

Belangrijke thema’s in het boek zijn verlangen naar vrijheid, vriendschap, omgang met dieren, natuur, boeken, geloof en geweld. Geweld komt in allerlei vormen aan bod. Geslagen worden door opvoeders, vechten met de meester op school, doden van dieren, rivaliteit tussen scholieren, verhalen over de oorlog, afstraffing bij diefstal, gevechten tussen broers. Maar dit geweld wordt verzacht door vriendschappen, dieren en droomwerelden. 

Het titelverhaal toegelicht

Waarom de titel DE KLEINE JONGEN EN DE RIVIER?

De titel is een toespeling op de titel van een kleine roman van de Amerikaanse schrijver Ernst Hemingway: De oude man en de zee. In dat laatste boek vangt en doodt een oude man een vis, de grootste vis die hij ooit aan de haak sloeg. Er gaat een gevecht van etmalen aan vooraf, uiteindelijk is de visser de vis meester. Op weg naar de haven ontnemen haaien de oude man zijn buit. Ze vreten het vlees weg tot alleen het karkas, de graat, overblijft.

De afloop van dit verhaal geeft Hemingway’s visie op het leven. Het leven is een hard gevecht en net als we denken de buit binnen te hebben, wordt die ons afgepakt. Aan het eind van het gevecht, het bestaan op aarde, houdt de mens niks over. Staat hij met lege handen.

In de De Kleine Jongen En De Rivier vangt de kleine jongen een vis. Levend. Dat laatste detail is van essentieel belang. Zijn vangen is erop gericht de vis te houden, in twee betekenissen: te bezitten én levend te houden. Alleen bij leven is de vis voor het kind van waarde, in tegenstelling tot de vis in De oude man en de zee waar de vis pas als dode vis van waarde wordt. Wanneer, in De Kleine Jongen En De Rivier, de dood toch zijn vis bedreigt, doet Henri met pijn in zijn hart afstand van de vis en brengt het dier terug naar de rivier, zijn rivier, die van de vis dus, zijn element, het water. Uiteindelijk mislukt de aktie van de jongen. Nachtelijke stropers schieten op watervogels en treffen bij toeval de modderkruiper. Het lot van de vis is hetzelfde als die van de vis bij Hemingway, maar de houding van de jongen tegenover leven en dood, tegenover de vis, is totaal anders.

Dit is een van de symbolische elementen van het verhaal. Een kind probeert intact te houden wat het mooi vindt en wat van waarde voor hem is, in tegenstelling tot volwassenen die doden tot een sport verheven hebben of doden uit hebzucht en hartstocht. Kenmerkend voor de volwassen wereld is de vernietiging van de eigen wereld en die van anderen, hoewel ze beweren het tegendeel na te streven. Zo ervaart het kind in elk geval het gedrag van volwassenen. Voor het kind zijn tegenstrijdig gedrag en huichelarij inherent aan volwassen gedrag en aan de wereld der volwassenen. En in de ogen van kinderen vernietigen volwassenen niet alleen hun eigen wereld, maar ook die van de kinderen. Wat kinderen proberen te behouden, breekt de volwassene af. Door de vis te doden, vernietigen de stropers, volwassen mensen, het paradijs van het kind. Dat paradijs is de rivier.

Waarom die fictieve namen?

Het dorp waar De kleine jongen en de rivier zich afspeelt, heet Avendonk. Wie een kaart van Zuid-Nederland bekijkt, zal tot de ontdekking komen dat die naam daar niet op voorkomt. In de novelle De rieten koffer waarmee het boek opent, staan ook veel fictieve namen, voor plaatsen en personages. 

Een auteur kiest voor fictieve namen om duidelijk te maken dat hij niet de intentie heeft de werkelijkheid weer te geven. Wat hij schrijft, heeft hij voor een deel verzonnen. Zou hij namen gebruiken van bestaande personen, dan zouden die kunnen worden aangesproken op wat over hen geschreven is. En de auteur zou van laster beschuldigd kunnen worden. Daarnaast doet zich nog een andere overweging voor bij het gebruik van zelf bedachte namen. Zou een auteur de intentie hebben de werkelijkheid te beschrijven en zijn fantasie helemaal buiten spel zetten, dan schrijft hij geen roman maar een journalistiek verslag of een historisch boek en is hij geen romanschrijver maar een historicus. 

Een literaire roman of verhalenbundel is per definitie fictie, ook als daarin teruggegrepen wordt op gebeurtenissen die zich in de werkelijkheid hebben afgespeeld. Een literair auteur heeft niet de ambitie exact de werkelijkheid te kopiëren. Hij wil de lezer meenemen in een verhaal, een beeld scheppen van een bepaalde wereld, de ontwikkeling van een personage beschrijven. 

Maar zelfs wanneer een auteur de werkelijkheid zou willen beschrijven, weet hij dat hij daar niet in zal slagen. Zijn geheugen is gebrekkig, herinneringen die hij uit het verre verleden opdiept, zijn door de tijd vervormd en kloppen voor een deel niet. Ook weet een auteur dat wat hij opschrijft, altijd persoonlijk gekleurd is. Hij heeft andere gebeurtenissen of details onthouden dan anderen, een eigen betekenis gegeven aan woorden, voorvallen en bedoelingen. Ieder heeft zijn eigen waarheid. Die hoeft niet de werkelijkheid of waarheid van anderen te zijn.

Er zijn lezers die het een boeiend spel vinden om een poging te ondernemen alle fictieve namen tot de werkelijke namen te herleiden. Met veel plezier vlooien ze een novelle, verhaal of roman helemaal door, soms samen aan tafel, met een glas bier of wijn erbij, en ontcijferen wat de auteur geheim heeft willen houden. Daarbij helpt dat de auteur dikwijls fictieve namen bedenkt waarin een hoedanigheid van de bedoelde plaats of persoon verborgen zit. Maar dat is niet altijd het geval. De puzzle kan nooit helmaal afgemaakt worden, want de auteur wijkt af van de werkelijkheid, heeft zijn eigen verbeelding en bovendien een gebrekkig geheugen.