Boekpresentatie 2 juni 2023

Op 2 juni was de presentatie van de uitgebreide heruitgave van de roman Het einde van de eeuwigheid, deel 2 van de romancyclus Het wolfsbit. Veertig bezoekers waren aanwezig in Café Mimi. Daaronder een aantal oud-klasgenoten van het seminarie c.q gymnasium Sint Oelbert in Oosterhout. Op de voorgrond van foto 1 oud-journalist en dichter Jace van de Ven.

 

 

Werkelijkheid en fictie (17)

Over twee dagen vindt de presentatie plaats van mijn roman Het einde van de eeuwigheid. Dit is het zeventiende en laatste stukje over de achtergronden van het boek. De presentatie is vrijdag 2 juni in Café Mimi, Wilhelminapark 66, Tilburg. Om 17.00 uur. Iedereen is welkom.

17.

Werkelijkheid en fictie

Toen ik eind vorig jaar de presentatie bijwoonde van Oogentroost, Anton Dautzenbergs laatste boek, vertelde Jos Joosten, hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen, dat vele schrijvers beweren dat ze fictie schrijven terwijl het pure autobiografie is. ‘Ze vinden het lastig te erkennen dat ze over hun eigen leven schrijven. Misschien ook zijn ze bang dat mensen zich herkennen in personages en hen daarop aanspreken.’
Fictie en werkelijkheid spelen in elk van mijn boeken een andere rol. Mijn lezers gaan er altijd klakkeloos van uit dat alles wat ik schrijf autobiografisch is. ‘Wacht even,’ antwoord ik dan, of wil ik antwoorden, ‘daar moet ik toch iets over zeggen.’
De kleine jongen en de rivier, deel 1 van Het wolfsbit, heeft een hoog autobiografisch gehalte. Dat kan ik niet ontkennen. Maar het was niet mijn doel een autobiografisch boek te schrijven. Ik wilde het leven van een kind beschrijven in de jaren vijftig van de vorige eeuw en zijn lotgevallen moesten een authentiek en geloofwaardig karakter krijgen. Om dat te bereiken moest ik putten uit mijn eigen leven. Ik zou zeggen: waaruit anders? Genoeg geschikt materiaal voorhanden. En bij het schrijven probeerde ik op de weg van de werkelijkheid te blijven, want mijn onderwerp raakte uit het zicht zodra ik iets verzon. Mijn boek mocht geen Beekman en Beekman worden. Ik had ook niet het idee dat ík Henri Pafort was, het jongetje dat figureert in de roman. Ik stond buiten hem, keek samen met de lezer die ik in gedachten had, naar wat hem overkwam en wat hij deed. Ik registreerde.
Bij het schrijven van Het einde van de eeuwigheid stond niet voorop dat ik de werkelijkheid zoveel mogelijk zou volgen. Na het eerste hoofdstuk dat een voortzetting is van De kleine jongen en de rivier, gaf ik ruimte aan de verbeelding. Dat was nodig om aan het boek diepte en wijdsheid te geven. Het boek speelt zich grotendeels in één gebouw af, met het terrein daaromheen, en sfeer en onderwerp zouden te benauwend worden als ik me tot de werkelijkheid zou beperken. Ik heb het boek volte en vaart meegegeven door personages te scheppen als broeder kapucijn Hyppolitus en gebeurtenissen te laten plaatsvinden die het boek een thrillerachtige onderstroom meegeven.
Karl Marx Universiteit, het boek dat volgt op Het einde van de eeuwigheid en over een half jaar zal verschijnen, is weer een andere mengeling van fictie en werkelijkheid. Het raamwerk is een historische constructie van toenmalige gebeurtenissen. Beschreven worden de studentenrevoluties in Parijs en Tilburg. Zij vormen de ijslaag van een schaatsbaan, zal ik maar zeggen, en op die laag laat ik een aantal personages fantastische pirouettes en axels en salchows maken. De verbeelding die losgaat op het springkussen van de werkelijkheid.
Ik houd niet van boeken die volledig aan de fantasie zijn ontsproten. Als schrijver heb ik behoefte aan ankers die vastgehaakt zijn in de werkelijkheid en aan boeien die me de vaargeul wijzen. Het zou ook te lastig voor me worden als ik me 3000 pagina’s lang aan een verzonnen verhaal zou moeten houden: ik zou vergeten wat ik eerder bedacht heb. Maar er is nog een tweede reden om me te baseren op de werkelijkheid. De werkelijkheid zelf is onderwerp van mijn boeken. De romancyclus is een onderzoek waarbij ik vragen probeer te beantwoorden: welke diepere processen en lagen zijn er aan te wijzen? Welke keuzes zijn er in de beschreven levens gemaakt en waarom? De uitdaging op die vragen een antwoord te vinden heb ik nodig om zo’n langdurig project te kunnen uitvoeren.

De geschiedenis van een pseudoniem

 

In de weken voor de verschijning van mijn roman Het einde van de eeuwigheid plaats ik elke dag een stukje over de totstandkoming ervan. Dit is het zestiende stukje.

16.

De geschiedenis van een pseudoniem

Halverwege de jaren zeventig verschenen bij Uitgeverij De Bezige Bij in Amsterdam in drie jaar tijd zes boeken van mijn hand. Twee romans en vier dichtbundels. Ik werkte hard, schreef meestal van zeven uur ’s avonds tot vier uur ’s nachts en ging dan de stad in om wat te drinken. Dikwijls kwam ik mijn lief om half acht ’s morgens op de trap tegen als ik naar de slaapkamer ging. Zij vertrok om acht uur naar de Academie voor Beelden Kunsten Sint Joost in Breda.

Ik schreef onder een pseudoniem: Tymen Trolsky. De reden daarvoor was verlegenheid en angst. Ik wist niet goed wat ik aan mijn boeken moest toevoegen. Daarnaast vond ik het pretentieus om me na enkele boeken voor schrijver of dichter uit te geven. Ik schreef en dat was alles. Ik wilde niet geïnterviewd worden en ook niet optreden. Aandacht van de pers en onnodige activiteiten rondom het schrijven zouden me alleen maar afleiden. Daar kwam bij dat ik niet nog meer wilde vervreemden van mijn familie en vrienden. Ik had zeven jaren op een internaat doorgebracht en nam langzaamaan de karaktertrekken van een zonderling aan. Daar wilde ik vanaf. Ik wilde voor normaal doorgaan. Maar ik had ook weinig tijd. Ik gaf les als leraar Nederlands, maakte reizen samen met Annemiek, mijn lief, en schreef. Wellicht speelde ook mijn romantische inborst een rol: ik had over een Duitse schrijver gelezen die in Mexico leefde en schreef onder het pseudoniem B. Traven. Niemand slaagde erin achter zijn ware naam te komen. Hij schreef meerdere boeken, twee romans werden bekend: Das Totenschiff en Der Schatz der Sierra Madre. Hij zou een anarchist zijn die Duitsland was ontvlucht om aan executie te ontsnappen. Aan zijn pseudoniem kleefde iets altruistisch: onbekend blijven om goed werk te kunnen maken. Niet op de voorgrond willen staan: het boek is belangrijker dan de mens erachter. De kwaliteit van het geschrevene niet bedelven onder persoonlijke humbug.

Later zou ik nog een tweede pseudoniem gebruiken: Artur Raven. Dat was een knipoog naar B. Traven. Artur Raven klonk bijna als A. Traven. Op het seminarie had ik ook al een pseudoniem: Philostorgos. Ik ben vergeten waarom ik die naam koos. Het is een eigen, Grieks woord met de betekenis: hij die graag voor stoorzender speelt.

Tussen 1976 en 1990 publiceerde ik geen boeken, op een kleine bibliofiele dichtbundel na. Het eerstvolgende boek, De weg van de regen, dat in 1990 verscheen, publiceerde ik onder eigen naam. In Brabantia, een cultureel tijdschrift, was al eerder een foto van mij verschenen waarop ik bij een graf sta: het graf van Tymen Trolsky. Ik had besloten geen gebruik meer te maken van dat pseudoniem of enige andere schuilnaam. Ook nam ik uitnodigingen aan om op te treden. Voordien gaf een vriend zich voor mij uit en trad onder mijn naam (mijn pseudoniem) op.

In 1994 gaf De Bezige Bij de roman De kleine jongen en de rivier uit. Dat was deel 1 van Het wolfsbit, maar dat verzweeg ik. Pas als ik meerdere delen had geschreven, zou ik naar buiten brengen dat ik een cyclus wilde schrijven. Ik leverde enkele jaren later Het einde van de eeuwigheid in. Het boek lag een jaar bij de uitgever maar de directeur Albert Voster die besloten had elk boek dat De Bezige Bij uitgaf, zelf te lezen, maar daar geen tijd voor had, stelde de beslissing het uit te geven steeds uit. Toen ik aangaf dat ik niet langer wilde wachten, kreeg ik veertien dagen later het bericht dat het boek niet uitgegeven zou worden.

Uitgever Martin Ros die na een herseninfarct en moeizaam herstel was weggegaan bij Uitgeverij De Arbeiderspers en zich als redacteur verbonden had aan Uitgeverij Aspekt in Soesterberg, bezocht een boekenmarkt in Tilburg en hoorde van een met mij bevriende dichter dat ik een onuitgegeven roman op de plank had liggen. ‘Stuur dat boek maar naar mij,’ zei Martin tegen mij. ‘Ik geef het uit.’

Martin Ros en ik kenden elkaar al lang, zo’n 25 jaar. Hij was altijd enthousiast geweest over mijn werk. In de jaren zeventig correspondeerden we druk met elkaar, hij prees mijn boeken in talrijke artikelen en promootte mijn werk ook al was hij niet mijn uitgever.

Ik stuurde hem het manuscript.

Toen ik de drukproef ontving, zag ik dat de naam van de auteur, Jasper Mikkers, vervangen door het pseudoniem Tymen trolsky.

Er viel met hem niet over te praten. ‘Wie is die Jasper Mikkers? Een of andere uit de klei getrokken boer uit Zeeland? Niemand kent die man. Tymen Trolsky, die is beroemd. Dat is een merk, man. Die moet op het omslag. Snap dat nou!’

Ik dacht er enkele dagen over na. Er waren vrienden die Martin gelijk gaven. Ik stuurde Martin brieven. Maar die zwichtte niet. Geen sprake van dat er een andere naam op het boek kwam.

Zo rees Tymen Trolsky op uit zijn graf.

Op 8 december 2020 overleed Martin Ros. Door corona. Op zijn begrafenis vroeg Perry Pierik, vanaf 2000 de uitgever van mijn romans: ‘Jasper, moet je die cyclus niet een keer voltooien. Het kan nog.’ Na enkele weken bedenktijd besloot ik dat te proberen. Maar op de omslagen zou de auteursnaam Jasper Mikkers komen te staan. Tymen Trolsky was nu wel definitief begraven, samen met Martin Ros.

 

 

Foto: uit Brabantia, cultureel tijdschrift. Fotograaf niet bekend bij mij.