Ik ben tot bedelaar vervallen, woon in de kroeg.
Om slechts enkele wilde nachten met jou te leven
brak ik met ieder, heb ik alles opgegeven.
Wat hield ik? Jouw verslavende geur. En het is genoeg.
Ik verwijt mezelf de dagen dat ik me misdroeg.
Elk moment dat ik, door honger tot werken gedreven,
mij afbeulde tot de grootste nood was opgeheven,
misdééd ik doordat ik niet achter je aanjoeg.
’s Nachts tuimel ik mijn bed in, doodziek en bezopen.
Met de kat komt jouw geur op mijn kussen gekropen
en weet ik niet meer hoe onze liefde stuk is gelopen.
Ik besef: mijn geluk valt niet meer terug te kopen,
daar ik die voor jouw geur en kleur heb verkocht:
ik verwijt me dat ik jou niet nog feller heb gezocht.