Verboden herinneringen klinken door in hun stemmen.
Hun handen gevouwen voor door ons vergeten goden,
gehoorzamen zij gewillig aan oude geboden
waarvan wij de geheime grond niet meer kennen.

Ik de oude droefheid door hun oude ogen rennen,
altijd verliefd blijvend, altijd weemoedig. Met hun doden
dwalen ze, gekleed naar hun kleurrijke, Indische mode,
door onze straten en kunnen aan de koude niet wennen.

Langzaam zie jeh un haren, houden hun geur, vergrijzen.
Terwijl hun kinderen hun magen met gekruide spijzen
komen vullen, en vragen om warmte en wijsheid,
zie je hen onopvallebnd naar een nieuw leven reizen:
in hun zachte, gehavende hart is niets van spijt:
dichter dan wij staan zij bij hun nieuwe kindertijd.