Je was behoorlijk aan de drank, dacht ik.
Vier literkruiken bols lagen aan scherven
en in je strandstoel lag je het te besterven
van de lach om mijn kalme glaasje prik.

Terwijl ik er voorwaar een machtige tik
in had gedaan. Maar nee, jij moest weer even
flink pesten en nogal hyperoverdreven
liggen lachen. ‘Oh, houd me vast! Ik stik!’

Je hebt me altijd weggezet als kloot.
Of ik nu uit mijn vel sprong, paars of rood
aanliep, of ik vanbinnen zat te koken,

liefst zestien poken op je hoofd gebroken
had, pardoes doodviel: het deed je nimmer wat.
Dat was de reden dat ik je liefhad.

uit: ‘Liefdes-, klaag- en politieke liederen’