Ach, droevig drupt de kraan.
Het gerafeld, moegehangen washandje
zucht bij zijn zoveelste omhelzing
van het verweerd blokje Sunlight zeep
en schuurt de ongeschoren wang.
Ach droevig drupt de kraan.
Verbitterd, vol heimwee herdenkt
het de tijd dat het hing naast een handdoek,
eens zijn geliefde hoeder en broeder
en nu dienaar geworden van het vuilnisvat,
vernederd tot vaatdoek.
Ach, droevig drupt de kraan.
En dan te denken aan de tandenborstel,
treurig piekerend in zijn beker.
Hij vergaart stof en vergeelt,
vergeet zijn liaison
met de spin boven de spiegel,
verdroogd waaiend in zijn web.
Het pak Dreft is ook leeg.
De spons krimpt,
de wasbak is gebarsten,
de stop is ook niet meer wat hij was,
alles lekt.
Ach, droevig drupt de kraan.
uit: ‘ Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin’