De weg van de regen
Op een middag, ik zat in mijn atelier in de tuin, kreeg ik bezoek van twee vrienden. Ik was een maand of drie terug van een reis door Peru. Tijdens die reis had ik brieven verstuurd, ook aan hen, reisbrieven. ‘Daar moet je echt iets mee doen,’ zeiden ze allebei, bijna tegelijk. ‘Dat is zo’n mooi materiaal.’ Anderen zeiden hetzelfde.
Ik ging aan het werk. Redigeerde de brieven. Maar mijn uitgever, De Bezige Bij, zag een brievenboek niet zitten. ‘Maak er een echt boek van, een soort roman. Dat is andere koek.’
Een reisroman?
Ik ging weer aan het werk, maar kwam tot de ontdekking dat ik te weinig materiaal had. Het jaar erop maakte ik een nieuwe reis en verzamelde meer materiaal. In 1988 en 1989 werkte ik aan het boek. De twee reizen werkte ik om tot één reis, en ik voegde elementen toe die ik vond in andere boeken en in Peruaanse kranten. In 1990 kwam het boek uit.
Bijna alle kranten besteedden aandacht aan het boek. Nogal wat critici waren van oordeel dat ik een te rauw boek had geschreven. De zelfkant werd te sterk benadrukt en er kwam teveel seks in voor.
Bij het schrijven had ik me voorgenomen me niet te laten tegenhouden door morele vooroordelen en juist die rauwheid van het leven in een Zuid-Amerikaans land onverbloemd te beschrijven. Ik daagde de critici uit. En die lieten zich niet onbetuigd.
Opvallend was dat de critici er geen moment aan twijfelden dat het boek een persoonlijk verslag was. Nergens werd de mogelijkheid aangestipt dat er sprake kon zijn van verbeelding, van fictie. Het boek wás in eerste aanleg een persoonlijk verslag, toen het nog een brievenverzameling was, ook al bevatte het toen al literaire elementen. Een schrijver kan dat niet laten en past in zijn pogingen een boeiend verhaal te maken de werkelijkheid aan, in meer of mindere mate. Dat is ook zijn plicht, anders wordt het niks. Maar toen ik een tweede reis maakte en de ervaringen van beide reizen in elkaar schoof en er een vloeiend verhaal van maakte, een boek dat voldeed aan de eisen van een roman, werd het voor een deel ook fictie.
Als slagen op een boksbal vlogen de kritieken op me af. Tot ik op een dag, nog ochtend, dromerig een stukje las dat ik in een envelop tegenkwam. Ik dacht: ‘Eindelijk, dat is nou een goed oordeel. Zo is het.’ Er stond: ‘De lezer treft in De weg van de regen een zeer schrijnend en actueel beeld aan van een Zuidamerikaans land, niet het minst door de scherpe manier van observeren van de auteur, en zijn passie voor alles wat ongewoon is. Zijn harde en gedreven stijl, zijn grote openhartigheid en hartstochtelijk verlangen maken elke bladzijde uiterst onderhoudend en leesbaar.’ Met een tevreden gevoel borg ik de recensie op bij de andere. ‘Hèhè, eindelijk.’ Totdat ik me herinnerde dat ik die recensie zelf had geschreven. Op verzoek. En dat die ongewijzigd was overgenomen.