Martijn Neggers (29 jaar oud) schreef poëzie, toneel, liedteksten, trad op met een band, schreef columns voor het Brabants Dagblad, is nu razend reporter voor de Nieuwe Revue. In februari dit jaar kwam hij met zijn eerste roman, bij uitgeverij Nijgh en Van Ditmar. De titel is De mensen die achterbleven.
De structuur van De mensen die achterbleven is helder: twee verhaallijnen die afwisselend aan bod komen. Een man die aan het eind van zijn leven is aangekomen, neemt een soort van dagboek door. Beschreven wordt waarmee hij verder nog zijn dagen vult. De tweede lijn wordt gevormd door de weergave van – chronologisch geordende – dagboeknotities. Deze zijn in de tegenwoordige tijd gesteld zodat ze zich in het heden lijken af te spelen, waardoor verleden en heden vrijwel samenvallen. Daarmee wordt de suggestie versterkt dat zich tussen verleden en heden niks heeft voorgedaan. Dat is tegelijk thema en kern van de roman.
De mensen die achterbleven speelt grotendeels in Tilburg, voor een gering deel in Valkenswaard waar de romanfiguur is opgegroeid, en in Berlijn waar het hoofdpersonage uiteindelijk (bij toeval) terecht komt. De lokaties die genoemd worden, zijn zeer herkenbaar voor de Tilburger, zoals Café Weemoed. Café Weemoed had de titel van de roman kunnen zijn, zij het dat daaronder dan een grimmige variant van droefgeestigheid verstaan moet worden. Dat de auteur zich in Tilburg vestigde, mag achteraf een formidabele gelukstreffer genoemd worden. Iemand die in Den Bosch of Breda woont, zou zo’n boek niet hebben kunnen schrijven. Daarvoor ontbreken ambiance en levensgevoel. Tilburg is top in dit opzicht. Het zaad van de zinloosheid kan geen vruchtbaardere bodem vinden dan deze door schoonheid gemeden stad. Voorgaande debuten van jonge auteurs die in Tilburg wonen, bewezen dat al eerder in hun stijl en thematiek.
Veel van wat zich in de roman afspeelt, berust op toeval. Het hoofdpersonage Martijn is bezeten van het idee een groots en meeslepend leven te moeten leiden, maar van een grote ondernemingszin kan hij niet beticht worden. Hij wacht voornamelijk en laat gebeuren. Zijn meest wilskrachtige daad is zijn verhuizing van Valkenswaard naar Tilburg. Tilburg is een tussenstation naar een rijk en glorieus leven, maar blijkt een eindstation. In zijn leven in deze stad laat hij zich vooral leiden door de kleurrijke, weinig verfijnde André van den Boogaert. Op diens avontuurlijke geest en kompas vaart hij, zelf niet in staat om een weg uit te stippelen en initiatieven te ontplooien. Van den Boogaert wordt beschreven als een man van de daad, slim, slagvaardig, streetwise. Een kracht om bij aan te klampen. Maar ook André blijkt uiteindelijk niet de schakel die verbindt met het gezochte grootse leven.
Het boek is geschreven in een vlotte stijl, er zit humor in, de dialogen zijn krachtig en doen natuurlijk aan, de structuur is helder, het verhaal wordt nergens langdradig, zakt niet in. Hier wordt een paradox verwezenlijkt, hier wordt toch wel een zekere grootsheid bereikt in de weergave van het uitermate lullige en vergeefse.
De humor schuilt in de doelloze pogingen van het hoofdpersonage om verder te komen in zijn leven. Hij vindt rare snuiters op zijn weg, gemankeerde vrouwen met bizarre gewoonten, maar vooral ook kleurloze mensen. Die laatsten boezemen hem angst in. Dat was al zo tijdens zijn jeugd in Valkenswaard. De kleurlozen vertegenwoordigen een manier van leven die hij niet verdraagt, waar hij kost wat kost aan moet ontsnappen. De pogingen daartoe zijn hilarisch. Het ernstig nemen van de gekste afwijkingen, het mededogen met dwaallichten en loosers, het machteloos registreren van menselijke tragedies is tegelijk ontroerend en komisch. Prachtig zijn de beschrijvingen van de mensen die zich allemaal op hun eigen manier proberen overeind te houden.
Toch wordt uiteindelijk het leven dat hij zelf gaat leiden, nog kleurlozer dan het leven der bangen en fantasielozen. Dat wordt genadeloos mooi beschreven in de eerste verhaallijn die in het boek wordt afgewikkeld. Een oude man ploegt zijn archief door, een verzameling aantekeningen over ontmoetingen die hij tijdens zijn leven had. André van den Boogaert is dood, de reddingsboei die hem drijvende hield, zonk. Zoals de achterflap vermeldt probeert hij zich bij het overlezen van zijn notities iets of iemand te herinneren die de moeite van het leven waard was. En dan realiseert hij zich dat het leven hem niets gebracht heeft.
Het slot van het boek laat op meerdere manieren het verlies van alle illusies zien. De eerste zin van het boek luidt: ‘In mijn leven is elke dag gelijk aan de vorige.’ De laatste luidt: ‘Mijn laatste jaren waren grijs en ledig en roken naar wortelstamp – naar soep en wortelstamp.’ Als we ‘laatste’ door ‘eerste’ vervangen, is deze slotzin een perfecte samenvatting van De Avonden van Gerard van het Reve.
Er is in de eerste besprekingen die gepubliceerd zijn, gewezen op verwantschap met Frans Thomése, met diens J. Kessels, The Novel. Ook is er beïnvloeding door Charles Bukowsky aan te wijzen. En Herman Brusselmans lijkt ook in de keuken van de schrijver gelogeerd te hebben. Maar de sfeer van het boek herinnert me toch vooral aan Wachten op Godot, een theaterstuk van Samuel Beckett. Twee personages wachten op Godot en aangenomen wordt door critici dat Godot staat voor zingeving: Godot is hij die zin zal komen geven aan hun leven. Aan het eind van elke dag wordt opnieuw beloofd dat hij de volgende dag zal komen, maar hij verschijnt nooit. Beckett wilde waarschijnlijk aangeven dat het leven zinloos is en dat men er zelf zin aan moet geven, hoe zinloos en absurd dat ook is.
Martijn Neggers observeert scherp. Hij is een realist die zichzelf geen greintje valse hoop gunt.
Toch zit er ook veel liefde in zijn observaties. Misschien is liefde niet het goede woord. Mededogen en begrip zijn betere termen. Loyaliteit met de letterlijk gedoodverfde verliezer.
De mensen die achterbleven is een prima debuut, een mooie springplank naar een volgende roman waarin een nieuw onderwerp aangepakt en uitgediept gaat worden.