In de weken voor de verschijning van mijn roman Het einde van de eeuwigheid plaats ik elke dag een stukje over de totstandkoming ervan. Dit is het veertiende stukje.
14.
De taal verandert (6) – Een kleine geste
Ik kreeg van de uitgever een nieuw bericht. Hij gaf daarin aan dat hij het gebruik van het n-woord een lastig probleem vond. Hij voegde eraan toe: ‘Ik weet wel dat de bibliotheek het gaat weigeren met de term ‘neger’ er in. Zo correct is het tegenwoordig wel…ik overleg hier ook nog even- In de jaren 30 sprak men ook over spekjood, dat was ook niet altijd even lelijk bedoeld, maar zou niet gehandhaafd worden.’
Een dag later stuurde ik de uitgever een antwoord. Ik kon me niet voorstellen dat de bibliotheek elk boek met het woord ‘neger’ zou weigeren of uit de schappen halen. Terwijl ik daarover nadacht, viel het mij in dat ik ook in De kleine jongen en de rivier, deel 1 van Het wolfsbit, samenstellingen met ‘neger’ gebruikt had. En toch had NBD/Biblion, de inkoopdienst van de bibliotheken, een aantal exemplaren van dit boek aangekocht.
Maar ik dacht ook aan andere dingen. Dertig jaar geleden dwaalde ik met een vriend door Parijs, op een warme dag, door een uitgestorven wijk. We ontmoetten een groep zwarte jongens en raakten in gesprek. Toen ik woord ‘nègre’ gebruikte, ik kwam niet zo snel op een ander woord, ontstond er onmiddellijk een agressieve sfeer. De jongens wilden niet meer met me praten, ik moest me zelfs uit de voeten maken. Ik dacht ook aan een film die ik ooit zag. Daarin werd door een groep kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders die de paus had samengeroepen, gedebateerd over de vraag of zwarten (negers) een ziel hadden. Zo niet, dan mochten ze als slaven (als dieren) verhandeld worden. Ik dacht aan het kolonialisme in Afrika en eeuwenoude racisme in de Verenigde Staten. Er is geen bevolkingsgroep, geen ras dat zoveel onderdrukking heeft moeten verduren als het zwarte. Was het niet een kleine, terechte geste om rekening te houden met een gevoeligheid bij deze bevolkingsgroep?
Was het niet ook zo dat ik naarmate ik het vaker gebruikte, het woord ‘zwarte’ steeds mooier vond?
Ik stuurde een nieuw bericht naar de uitgever.
Perry,
inderdaad, de negerwoordkwestie is een lastig probleem. In deel 1 van Het wolfsbit, De kleine jongen en de rivier, gebruik ik het woord drie keer, zo blijkt nu. (Negers 1x, negervriendje 1x, negervriendjes 1x) Tot nog toe heeft niemand daar aanstoot aan gegeven, maar dat kan later nog komen. (…)
Om het probleem op te lossen, moet de knoop doorgehakt worden. Ik ga ermee akkoord dat ‘neger’ en ‘neger-‘ (in samenstellingen) vervangen wordt door ‘zwart’. Ik ben me ervan bewust dat de romantische associaties die ik nog altijd heb bij het gebruik van ‘neger-’ niet gedeeld worden door mensen die later zijn geboren dan ik. Die associaties stammen uit mij kindertijd en ontstonden door boeken die ik toen las: Het geheim van het verboden bos, Kobina de zoon van de slavendrijver en andere. Deze boeken werden geschreven door pater Bernard Eerden en uitgegeven door de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën, Cadier en Keer. Ze hoorden tot mijn lievelingsboeken. Als ik erin las, kon ik het oerwoud ruiken, zag ik panterogen gloeien in het donker, werd ik gebeten door knapen van mieren en reusachtige slangen schoven in mijn slaap over me heen. Daar schrijf ik over in deel 1 van Het wolfsbit, De kleine jongen en de rivier.
Het is wel met weemoed dat ik het gedoemde woord inlever bij de tijdgeest. Ik verlies er iets mee uit mijn kinderjaren, uit het vocabulaire dat mij lief was. Maar belangrijker is dat ik anderen die alleen al vanwege hun huidskleur (maar ook door andere oorzaken) een achterstand bezitten bij pogingen een leefbaar en zinvol leven op te bouwen, niet kwets. De taal die we gebruiken moet voor iedereen vertrouwd en betrouwbaar aanvoelen. Wie taal liefheeft, maakt haar mooi voor iedereen.
Ik denk dat Kobina en Kofi, de hoofdpersonages in genoemde boeken, het waarderen dat ik deze keuze maak. Die versterkt mijn levenslange vriendschap met ze.
Jasper.
Ik vroeg me na het schrijven van dat laatste bericht af of ik het woord negerjongetje in één geval niet toch moest laten staan. Henri die pas een week op het seminarie is, ziet een jongen die hij één keer eerder ontmoette en die een bruine huid heeft en zwarte haren. Hij vraagt zich af: Maar Régie is geen negerjongetje. Wat dan wel? Deze passage wordt lachwekkend als ‘negerjongetje’ hier vervangen wordt door ‘zwart jongetje’. Het betreffende jongetje is niet zwart. Hij is bruin. De lezer kan deze passage niet begrijpen als ‘negerjongetje’ vervangen wordt.
Ik liet de uitgever weten dat ‘negerjongetje’ in dit geval gehandhaafd moest worden. En ook dat alle ‘neger-woorden’ in De kleine jongen en de rivier bij een herdruk moesten blijven staan.
Foto: dit is het voorwoord in Het geheim van het verboden bos. Het is een boek dat op vele lagere scholen in het zuiden van Nederland in de les werd gelezen, ook door meisjes. Het werd in mijn klas (klas vier) twee keer klassikaal gelezen. Het was mijn lievelingsboek. Dat kwam doordat pater Bernard van Eerden, de schrijver, met veel empathie en kennis van zaken over Afrika schreef. Het boek zat ook vol avontuur. Dat hij het schreef om jongens over te halen missionaris te worden, was voor mij bijzaak.