Woensdag 12 maart 2015 heette ik de Belgische writer in residence Annelies Verbeke welkom in Tilburg. Dit gebeurde in kleine kring in de gemoedelijke sfeer van Dudok. Hieronder de tekst die ik voordroeg.

Waarschijnlijk kent iedereen wel de hit België van de Nederlandse groep Het goede doel waarin Henk Westbroek zich afvraagt waar hij heen kan gaan? Allerlei landen passeren de revue, Duitsland, Chili, Koeweit, maar die vallen allemaal af. Bij België twijfelt hij. Hij zingt: Ik heb getwijfeld over België/ Omdat iedereen daar lacht/ Ik heb getwijfeld over België/ Want dat taaltje is zo zacht.  Uiteindelijk verlaat hij Nederland toch maar niet, maar als één land in aanmerking komt om naar te verhuizen, dan is dat België. ‘… want dat taaltje is zo zacht.’ Welnu, als spreker van een welkomstwoord tot een writer in residence uit België voel ik me genoodzaakt onze gast erop te attenderen dat een verblijf hier, qua taalgebruik, op z’n minst enigszins wennen zal zijn. Misschien zal het zelfs op een cultuurshock uitlopen. De taal, in de stad gebezigd, weerspiegelt de ziel van de Tilburger. Vreemd is dat natuurlijk niet. Elders is dat ook zo. Maar door sommige bezoekers en ook ingezetenen wordt het Tilburgs ervaren als hárd. In tegenstelling dus tot Vlaams.

Tilburg was eeuwenlang een fabrieksstad, een centrum van textielfabricage. Je kon de bevolking globaal indelen in twee standen met een groot cultuurverschil. Zo had je de fabrikanten, de gegoede families die Frans spraken. Terwijl de mannen in herensociëteiten vertoefden, lieten hun dochters zich in koetsen door het centrum van de stad vervoeren. Zij  flaneerden met hun tournures, hun aan de achterzijde opgeplooide overrokken, en hun parasolletjes door de belangrijkste woon- en winkelstraat, de Heuvelstraat. Tilburg had decor kunnen zijn voor een schilderij als Les parapluies van Renoir of Femme à l’ombrelle tournée vers la gauche (vrouw met parasol gedraaid naar links) van Claude Monet. Aan de andere kant had je de arbeiders die je na een kerkbezoek in volkscafé’s, op de wielerbaan of in het voetbalstadion aantrof en die in plat Tilburgs met elkaar converseerden.

Maar de textiel ging halverwege de twintigste eeuw op de fles en de textielbaronnen verdwenen uit de stad. De arbeiders met hun manier van leven bleven.

Een opvallend aspect van de arbeiderscultuur is nog altijd het dialect. De meningen over het Tilburgs dialect verschillen nogal. De een vindt het ronduit lilluk, de ander mooi! Het zou lelijk zijn vanwege de harde lange klinkers, zoals de èè van het woord pèren. ‘Ik zal oe tegen oewe kop aan père’, ik zal je tegen je hoofd slaan. Juist dit gebruik van lange klinkers vindt een ander weer erg aantrekkelijk. Zo schreef de journalist Bernard van Dijk ooit dat het Tilburgs minstens zo mooi is als het Frans. De Franse taal kent immers dezelfde klanken: de è van père bijvoorbeeld is dezelfde als de è van père, het Franse woord voor vader.

Als je de aard van de geboren Tilburger wilt achterhalen, is het interessant om te kijken hoe hij met zijn taal omgaat. Hoe spreekt een Tilburger? Kort, luid en direct. Schaamteloos! ‘Ginne  flauwekul, asjeblief.’ ‘Ge moet ur nie umhinnedreien’ en vooral ‘Nie mauwen!’ Niet zeuren dus. Ook houdt hij van relativeren. ‘Tis zoas tis’ of ‘Tis nie anders’.

Een Tilburger spreekt altijd alsof hij onder soortgenoten is. Vraag je op een zonnige dag de weg aan een lieflijk oud dametje, dan is de kans groot dat ze direct een kort gesprek met je aanknoopt. Daarbij en passant wat intimiteiten met je deelt door uitspraken te doen als: ‘Werm he? Ut zwìt loopt dur mun bilnaoj nor beneje.’ Het zweet loopt door mijn bilnaad naar beneden. Of wanneer je je omkleedt in een hokje van één van de Tilburgse zwembaden, hoef je ook niet vreemd op te kijken als onder en bovenlangs dingen naar elkaar geroepen worden. ‘He koekwous, bende nou nog nie kloar meej umkleje?’ Het stemgeluid draagt soms wel zes badhokjes ver. Zo wordt er ook naar elkaar geroepen over de vele terrassen heen die Tilburg rijk is. Tilburgers kunnen ongelooflijk kwèken. Dat komt bij de buitenstaander als onbehouwen over. Als zouden Tilburgers Dik Troms zijn of Ciske de Ratten. Maar dat is niet het geval. Het is een vorm van luidruchtige gemoedelijkheid. Het werkt ontwapenend en geeft de stad zijn eigenheid.

Hoe valt te verklaren dat de Tilburgers zich zo luidruchtig uiten? Heel simpel. De Tilburgse taal heeft zich vanaf het begin van de negentiende eeuw ontwikkeld in fabrieken waar machines veel kabaal maakten. Had men elkaar nodig of moest er iets gebeuren, dan moest men zich verstaanbaar maken boven het geluid van die machines uit. Dat kon maar op één manier. Kort, erg luid en direct! Effectief dus. En effectief is de Tilburgse taal nog steeds.

Waarde writer in residence, ik hoop hiermee Tilburg en de Tilburger iets toegankelijker voor u gemaakt te hebben. Ik wens u een mooi verblijf toe in deze stad met luidruchtige, makkelijke mensen.