Die verloren raakte in de nacht
en de rand bereikte van de stad
zag voor zich niets de vorm aannemen van een klok

maar naderend werd zwijgend brons een rok

een vlam verbrandde stilte

het harde schrijnen werd zacht

de schemerbrush die muren kleurloos wreef
nam haar haar vlees niet af

kaarslucht verdreef de geur van het al te menselijk geslacht

toen werd alles zwart

en voor de lengte van een zucht vervulde hem
een orgasme van het hart

 

INLEIDENDE TEKST BIJ GEDICHT EEN VLAM VERBRANDDE STILTE (14-12-13)

Ik schreef voor deze avond een gedicht. In dat gedicht laat ik enkele elementen samenvallen: Kerstmis (mensen zijn op zoek naar onderdak), de architectuur van de kapel, de plaats van de kapel aan de rand van de stad, de functie die zij had en nog heeft, het Mariabeeld.

De gevel heeft de vorm van een klok. Maar wie dat wil, kan er ook een rok in zien met de toren als lijfje, en dan lijfje in twee betekenissen: een kledingstuk voor het bovenlijf bij vrouwen, of het lichaam van een kleine vrouw. Klok en rok rijmen op elkaar, dat toeval kan een dichter niet negeren. Klok lokt een associatie met geluid uit, en met stilte. Een rok kent ook allerlei associaties, en zeker de binnenkant daarvan: de associatie met lichaamsgeur, schemer, veiligheid, geheimen, kindermystiek.

Dat het Mariabeeld in deze kapel alleen uit een buste bestaat, en niet uit een onderlichaam, heeft me ook aangezet tot allerlei gedachten. De ruimte in de rok is leeg, heeft nooit een lichaam gezien. Waarmee is die opgevuld? Geur, warmte, verlangen? Leegte? Kapok?

Het gedicht heeft twee lagen: je kunt de tekst letterlijk nemen, maar je kunt die ook als een metafoor zien. Dat is iets dat dikwijls ook opgaat voor religieueze, met name bijbelse teksten.

Dat in dit oudste gebouw van Tilburg naast religieuze ook wereldse zaken – zoals culturele evenementen – plaatsvinden, heeft me ook geïnspireerd.

Uiteindelijk is het een mystiek gedicht geworden.