Op 25 augustus vond de installatie van mij als stadsdichter van Tilburg plaats. Dit gebeurde in de oude raadszaal in het Paleis-Raadhuis. Ik volgde Esther Porcelijn op.  Zij was stadsdichter van 2011 tot 2013. (Foto Pieter Jooss)

Van Esther Porcelijn werd afscheid genomen. (Foto Pieter Jooss)

Stichting P. J. Cools, verantwoordelijk voor de Boekenmarkt rondom het Paleis en de installatie van de stadsdichter, had gevraagd wie ik als optredende gasten wilde uitnodigen.

Ik koos voor F. Starik die stadsdichter was van Amsterdam en onlangs een nieuwe bundel uitbracht, getiteld ‘Door’. Zijn voordracht was meeslepend en hilarisch soms.

Paul van Kemenade speelde sax, begeleid door bassist Wiro Mahieu. Van Kemenade speelde een compositie die hij speciaal voor de installatie had gemaakt en de naam ‘Jazzper’ had gegeven. Deze compositie wil hij voor een grotere bezetting arrangeren en uitvoeren tijdens het Stranger than Paranoia Jazzfestival in december 2013. (Foto Pieter Jooss)

Daarna werd mij een portret aangeboden dat geschilderd is door Ivo van Leeuwen. Het is traditie in Tilburg dat de nieuwe stadsdichter een portret ontvangt, zoals het ook traditie is dat Ivo van Leeuwen het schilderij maakt. De portretten van de opeenvolgende stadsdichters zijn te vinden in de Openbare Bibiliotheek Midden-Brabant aan het Koningsplein te Tilburg.

Wethouder Marjo Frank bekrachtigde mijn benoeming met de overhandiging van een boeket.

 

Ik hield een toespraakje waarbij ik drie gedichten las.

TEKST, VOORGELEZEN BIJ INSTALLATIE STADSDICHTER

Ik las zonder inleiding het volgende gedicht.

HET AFWEZIGE MONUMENT

ik wil een monument dat alles samenvat
dat tot het wezen hoort van deze stad

en dat van taal en licht vervaardigd is
dat al wat mij in haar bekoort, weerkaatst
waarin ik elk gezicht herken van wie
hier leeft, mij voorging, na mij komt

het heeft een naam die alles in zich sluit
spreekt met een stem waarin ik ieder hoor
ik wijs ernaar als iemand jazz wil horen
of van een overleden lief de foto heeft verloren

en dat weerspiegelt wat er niet meer is
het oud station en vroegere stadhuis
waarnaar ik om kan kijken en dat knikt
wanneer ik zwaai of iemand tikt tegen zijn pet

maar nu ik weet dat het nog niet bestaat
ga ik het zelf maar maken; als het klaar is
plaats ik het aan het eind van elke straat
en tegen enen aan het einde van mijn bed

Dit is mijn eerste stadsdichtersgedicht. Neerlandicus Ad Haans heeft het afgelopen donderdag in het Brabants Dagblad toegelicht. De gedichten die ik komende twee jaar ga schrijven, zullen steeds gepubliceerd worden in het Brabants Dagblad en op de site van de krant te vinden zijn. Ze komen ook te staan op mijn eigen site www.jaspermikkers.nl.

Tilburg zit niet stil. Dynamiek genoeg. En er wordt vooruit gekeken. Toen ik onlangs op het terras van ’t Buitenbeentje zat, hoorde ik dat er al gedebatteerd werd over wie mij als stadsdichter moet opvolgen.

Zover is het nog niet.

Anderhalve maand geleden werd mij voor de camera van Omroep Tilburg gevraagd hoe ik het stadsdichterschap ga invullen. Ik antwoordde dat ik daarover zou gaan nadenken. Dat heb ik gedaan, en de contouren van wat ik wil gaan doen zijn scherper geworden. Maar helemaal vast liggen die nog niet.

Ik zie het als mijn hoofdtaak om poëzie te schrijven.

In de gedichten die ik zal maken, wil ik naar Tilburg kijken vanuit een ongewone invalshoek en ik wil een visie verwoorden die nog niet bestaat, die in elk geval iets nieuws toevoegt aan de kijk die Tilburgers en buitenstaanders op de stad hebben. En ik wil ruimte scheppen, laten zien dat de stad groter is dan we denken en er meer gebeurt dan we weten. Over twee jaar, als de reeks gedichten die ik ga schrijven, is afgerond, mag Tilburg niet meer hetzelfde zijn. Ik zal laten zien dat woorden een andere stad kunnen bouwen of in elk geval een stad kunnen veranderen.

Dit klinkt nogal ambitieus, zoniet pretentieus. We zullen zien. Een stadsdichter moet iets.

Andere ideeën zijn door mijn hoofd gegaan. Of ze uitvoerbaar zijn, weet ik niet. Ik wil nagaan of het haalbaar is om een poëzieroute aan te leggen die loopt van de Heuvel, via het Pieter Vreedeplein, onder het station door via de Spoorzone naar Museum De Pont, om te eindigen bij het Textielmuseum. De gedichten moeten in diverse materialen, in originele vormen en met gebruik van verschillende technieken worden aangebracht. Ik denk aan licht- en geluidsgedichten die regelmatig vervangen kunnen worden. Het is een initiatief voor de lange termijn en moet door een groot aantal partijen worden ondersteund.

Misschien kan er later een aftakking komen naar de Piushaven.

Een ander idee is om dichters uit Nederland en Vlaanderen steeds voor een paar dagen naar Tilburg te halen en hen poëzie over de stad te laten schrijven die door Tilburgse componisten op muziek gezet wordt en door kunstenaars beeldend uitgewerkt. Hun verblijf eindigt met een poëzie-avond waarop de resultaten worden gepresenteerd. Tussendoor geven de dichters ook een workshop of houden een lezing.

Verder denk ik aan een avond gewijd aan absurdistische poëzie (de Tilburgse Absurdisten moeten uit de mottenballen), aan ándere initiatieven waarbij wordt samengewerkt met muzikanten, aan deelname aan het literaire festival TILT, inschakeling van woningbouwcorporaties bij het aanbrengen van gedichten in gebouwen en woningen, het laten schrijven van poëzie door kinderen bij hun bezoek aan het Natuurmuseum (en daar een jaarlijkse prijs aan verbinden), exposities van foto’s met daarbij gedichten daarbij, optredens op de Nationale Gedichtendag.

Ik heb al een aantal ideeën en voorstellen van anderen mogen aanhoren. Ik ben blij dat die ideeën er zijn. Kom er vooral mee te voorschijn. Dat betekent niet dat ik ze zelf ga uitvoeren, maar ik wil wel pleitbezorger zijn voor een nadrukkelijke aanwezigheid van poëzie in de stad. Ik zal mensen die gelijkaardige ideeën hebben, met elkaar in contact brengen, en er bij politici en ambtenaren op aandringen goede ideeën te steunen.

Ik zal, ook in poëzie, kritisch de politici van deze stad volgen als het gaat om het nemen van besluiten over kunst en cultuur.

Vandaag neem ik als stadsdichter het stokje over van Esther, Esther Porcelijn. Terugkijkend naar de voorbije tien jaren zie ik dat het stadsdichterschap niet alleen veel aandacht voor poëzie heeft gewekt in de stad, maar ook een enorme stimulans betekende bij de ontwikkeling van talent en dichters uit de schaduw heeft gehaald. Dat het stadsdichterschap stimuleert, bewees Esther die tamelijk klein begon, twee jaar geleden, maar nu een dichteres van formaat is. Ze won dit jaar de aanmoedigingsprijs van het Hollands Maandblad en heeft een aanbieding voor een contract op zak van Uitgeverij Nijgh en Van Ditmar. Zonder haar stadsdichterschap zou ze lang zover nog niet zijn. Het is mooi dat ik haar mag opvolgen. Het kan niet anders of mijn talent komt nu ook eindelijk naar boven.

Naast stadsdichter was Esther ook een heel plezierige collega. Ik hoop dat ze niet te snel uit Tilburg weggaat, om elders het grote avontuur te zoeken.

Ik lees nog twee gedichten.

STADHUISPLEIN BIJ NACHT dat nu volgt, is het eerste gedicht dat ik aan Tilburg wijdde, en in opdracht schreef. Die opdracht kwam van Het Noordbrabants Genootschap, in 1992, en was onderdeel van het project: Noord-Brabant in proza, poëzie en prent. Ik beschrijf in het gedicht vier standbeelden. Die zijn te vinden op de Schouwburgring en het Stadhuisplein, hier vlakbij.)


STADHUISPLEIN BIJ NACHT

Het waait er koud en er beweegt geen blad.
Een vrouw wacht jaren roerloos op bezoek.
Een man met open jas vlucht om een hoek,
kiest stilstaand elke dag het hazenpad.

De benen van de Muze glanzen nat.
Een vreemde heer, een plaid in plaats van broek,
schrijdt eeuwig pijpend voort. Met wapperend doek
ontzet een strijder de verlaten stad.

Een wandelaar beweegt zich door de straten,
door sluitingstijd uit het café gedreven.
Hij merkt dat hij niet in zichzelf te praten
loopt opeens, ogen kijken, een stilleven

van gestalten houdt hem strak in de gaten.
Waar is hij? Zal zijn vrouw hem dit vergeven?

Het tweede gedicht is getiteld CAFÉTERRAS MARIJNEN. Café Marijnen is nu CAFÉ STOFFEL, Heuvel 13, naast Café Weemoed. Het is een persoonlijk gedicht. Ik schreef het 25 jaar geleden, enkele maanden na mijn veertigste verjaardag. Ik denk erin terug aan mijn eerste jaar in Tilburg, ik was twintig, eerstejaars student en het leven was net begonnen voor mij. Het gedicht had toentertijd als ondertitel: bij mijn veertigste verjaardag. Om de vijf jaar haal ik het te voorschijn, pas de leeftijd aan en lees het voor. Alsof er niks veranderd is.

CAFÉTERRAS MARIJNEN

                           bij mijn vijfenzestigste verjaardag

Hier zat ik vijfenveertig jaar geleden voor het eerst.
En even helder scheen de zon.
Ik snoof de lucht van linden op
en dronk mijn bier.
De eerste avond ging ik mee met die,
de tweede met een ander.
Mijn derde afspraak kwam ik niet meer na.
Alles op zijn tijd, niks overhaasten.
Er gingen vijfenveertig jaar voorbij.
Joplin, Brezjnev, Ali en The Animals,
ze kwamen en ze gingen. Ik bleef.
Ik roep misschien niet meer zo hard, de vrouwen
zijn wat ouder en wellicht wat minder mooi,
wat maakt het uit, ik drink mijn glas,
kijk in het rond en denk:
als ik een renpaard was geweest,
had ik al mijn koersen nu gelopen.
Ik ben geen kampioen,
was nooit de favoriet van gokkers,
maar ik lig nog altijd in de race.

Dank u.