EEN INTERVIEW MET WIM BOERBOOM

In maart 2012 verscheen een herdruk van Karl Marx Universiteit, roman over een revolutie (2009). Deze roman heeft als onderwerp de studentenrevolutie van de jaren 1968 en 1969 en bestrijkt een periode van een jaar. In de setting van een liefde tussen een oudere journalist en studente wordt beschreven hoe het elan van de Parijse Meirevolutie overslaat op universiteitssteden in Nederland en leidt tot de eerste bezetting van een academische instelling, de Katholieke Hogeschool Tilburg (KHT). Deze bezetting mondt een jaar na de Meirevolutie uit in de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam.

Tegelijk met de verschijning van de roman plaatste ik zes interviews op internet. Het zijn gesprekken met mensen die een hoofdrol speelden in de Tilburgse studentenrevolutie.

De roman Karl Marx Universiteit, roman over een revolutie geeft samen met de interviews een beeld van de gebeurtenissen in de revolutiejaren 1968 en 1969. Maar na lezing daarvan komt als vanzelfsprekend de vraag naar boven: hoe ging het daarna verder? Hoe werkten de gebeurtenissen van eind jaren zestig door in de jaren zeventig? Welk vervolg gaf de linkse studentenbeweging aan de bezetting en alle acties die eraan voorafgingen? Wat kwam er terecht van de democratisering van het universitair onderwijs?

In dit uitvoerige vervolginterview met Wim Boerboom wordt op deze vragen ingegaan. Boerboom was wetenschappelijk medewerker aan de KHT in de jaren zestig en zeventig. Hij ontpopte zich tot een vurig pleitbezorger van de linkse idealen in Tilburg. Hij roerde zich heftig in het debat over marxistische economie dat was geconcentreerd op de KHT.

De Katholieke Hogeschool Tilburg van de jaren zeventig van de vorige eeuw was een centrum van strijd, met als doel marxistische Politieke Ekonomie als een wetenschappelijke legitieme stroming erkend te krijgen. Allerlei bekende marxisten en wetenschappers werden naar Tilburg gehaald voor lezingen, workshops en conferenties, zoals Rudi Dutschke, Joan Robinson, Ernest Mandel. Ze zorgden voor steun en argumenten en leverden een bijdrage om het doel, marxistische economie, dichterbij te brengen.

Het interview vond twee middagen lang plaats in het huis van Wim Boerboom in Tilburg. Vanwege de lengte van het interview is de tekst in vijf fragmenten opgedeeld.

De voetnoten zijn na uitwerking van het interview aan de tekst toegevoegd door Boerboom.

Het interview wordt gevolgd door een naschrift van Boerboom en een  korte biografie.

SONY DSC

Wim Boerboom, in de tuin bij zijn woonflat (Foto Jasper Mikkers)

 

INTERVIEW (fragment 1)

De cultuur van de progressieve student, van de linkse studentenbeweging, breidde zich in de jaren zeventig uit naar andere bevolkingsgroepen en beïnvloedde op allerlei manieren de jongerencultuur. Dat gold voor muziek, kunst en drugsgebruik. Ik ken iemand die als werkende jongere bij een rioleringsbedrijf werkte, in aanraking kwam met studenten en via hen in de drugsscene belandde.

Dat is een ontsporing. Meer in het algemeen is de ontwikkeling naar de hedendaagse crimo-kapitalistische weetteelt en –handel een ontsporing. De studentencultuur fungeerde voor een aantal personen ongetwijfeld als een ingang tot de drugsscene.

Het gaat mij niet specifiek om drugsgebruik of –handel. De jongerencultuur, voor een deel geënt op de studentencultuur, heeft allerlei vertakkingen gekregen.

Maar is ook gedegenereerd in de zin van aanpassing aan de heersende machten als big business, big labour, big government, big science en ander ‘biggen’. Ik zie overigens wel in dat uit de jongerencultuur de kraakbeweging, de popcultuur, de milieubeweging, het biologisch boeren e.d. is voortgekomen. En uiteraard is dat positief. Zo ook de vrouwenbeweging, die overigens al oudere wortels had, maar die in de jaren zestig en zeventig een nieuwe impuls kreeg.

Mijn beeld van de studentenbeweging is dat van een golf die ook weer is weggeëbd. Wellicht geldt dat ook voor die jongerenbeweging in zijn geheel. Wat deze beweging betreft ben ik benieuwd of het aangekondigde boek van Frans Godfroy en Paul Kuypers, 1969 Opstand in Tilburg, daarover informatie geeft. Bij de studenten is dat wegebben vooral door maatschappelijke ontwikkelingen in de hand gewerkt, zonder dat de autoriteiten daar veel greep op hadden.

Elementen van de studentencultuur zijn desondanks blijven hangen. Wie een doorsnede van de maatschappij maakt, kan vaststellen welke maatschappelijke verschijnselen heden ten dage nog als sporen van de jaren zestig en zeventig te identificeren zijn.

Die kwestie gaan we uitgebreid aan de orde stellen. Maar eerst dient een andere vraag beantwoord. In hoeverre is de subcultuur van de jaren zeventig een voortvloeisel van de jaren vijftig en zestig?

Ik ben geen expert op het gebied van de subcultuur. Ik heb met de subcultuur te maken gekregen, maar in een beperkt segment. Eerst wil ik ingaan op het begrip subcultuur. In de jaren zestig en zeventig zijn er twee relevante bewegingen te onderscheiden: de strijdbeweging en de subcultuur. Beide hebben kenmerken of aspecten van elkaar en komen met elkaar overeen in die zin dat ze maatschappelijke veranderingen beoogden. De subcultuur wendde zich af van de bestaande cultuur en begon in de marge met een eigen nieuwe cultuur. Een goed voorbeeld daarvan vind ik De Kleine Aarde in Boxtel. Ook de alternatieve Energiebeweging. De strijdcultuur richtte zich meer op de confrontatie. Je zou de POLEK-beweging aan de Katholieke Hogeschool Tilburg een voorbeeld hiervan kunnen noemen. (POLEK, afkorting van Politieke Ekonomie (toenmalige spelling), is de naam van de studentenbeweging in de jaren zeventig aan de toenmalige KHT (Katholieke  Hogeschool Tilburg), nu Universiteit van Tilburg (UvT) of Tilburg University.  De doelstelling van deze beweging was de herintroductie van  het vak Politieke Ekonomie,  met name de marxistische stroming, in het studieprogramma van de Economische Faculteit. JM)  Zo ook de Studentenbeweging in de jaren zestig. En later de kraakbeweging.

Dan nu een antwoord op je vraag.

De jaren vijftig waren de jaren van de alles overheersende Koude Oorlogen en daarmee van het anticommunisme aan deze kant van het zogenoemde IJzeren Gordijn. Het is het decennium van de Koreaanse Oorlog waaraan de Amerikaanse president Eisenhower een einde maakte in de vorm van een wapenstilstand die nog altijd van kracht is. Dat anticommunisme had in de VS in het McCarthyisme extreme vormen aangenomen. In ons land manifesteerde dit felle anticommunisme zich in de reactie van ‘het volk’ op het neerslaan van de Hongaarse Opstand (1956) in Amsterdam, toen het gebouw van de redactie van De Waarheid onder het toeziend oog van de politie ‘verbouwd werd’. Het was ook het decennium van de verzuilde truttigheid, van de gezagsgetrouwheid, van een elk maatschappelijk initiatief verstikkende atmosfeer.

En in onze regio deed de katholieke zuil zich gelden, met als dieptepunt het uitbrengen van het Bisschoppelijk Mandement in 1954. Katholieken mochten niet naar de VARA luisteren, mochten geen lid zijn van het NVV en de PvdA.

Als je nu kijkt naar dat Mandement en vervolgens naar de inval van de politie in de zomer 2010 bij kardinaal Daneels in België, alwaar de administratie in beslag werd genomen, zie je de effecten,  zesenvijftig jaren later, van de ontwikkelingen sedert dat Mandement. De jaren vijftig omvatten een door taboes dichtgesnoerde periode, zoals het taboe op linkse opvattingen bijvoorbeeld. Ik heb al het McCartyisme in de VS genoemd: iedereen die een beetje afweek van de heersende politieke opvattingen, kon succesvol door senator McCarthy van communisme beschuldigd worden en voor vermeende spionage veroordeeld worden tot de doodstraf. Dat taboe bestond ook hier, in de periode waarin Luns minister van Buitenlandse Zaken was. Het was voor Nederland het tijdvak van de wrok jegens Indonesië vanwege de dekolonisatie. De tijd waarin de vrouw nog exclusief huisvrouw was en door het huwelijk haar baan verloor en nog zonder pil door het leven moest. Het was allemaal vreselijk geordend: huisje, boompje, beestje.

Boerboom-Foto's gestuurd door Frans Godfroy

Wim Boerboom in 1969 in de aula van de bezette Katholieke Hogeschool Tilburg

 

 

 

 

Hoe vertaalden de jaren vijftig zich in de gewoonten en machtsverhoudingen aan de universiteiten?

Er heerste een verstikkende atmosfeer, ook aan de Universiteit van Tilburg (UvT), toen nog Katholieke Economische Hogeschool geheten. Als de hoogleraar de collegezaal betrad, stonden de studenten op. Examens, uitsluitend mondeling, werden in jacket afgelegd in ‘de Villa’. (Deze villa, gelegen aan de Tivolistraat in Tilburg, maakte deel uit van de gebouwen waarin de Katholieke Economische Hogeschool was ondergebracht. JM) Dat roept wellicht de nostalgie op van waarden en normen, maar je was ook afhankelijk van de gemoedstoestand van de hooggeleerde ondervrager.
Om een beeld te geven van de verhouding tussen het ‘bevoegd gezag’ en de student zal ik het volgende verhaal vertellen. Het huidige Univers is, als ik me goed herinner, begonnen als Katholiek Hogeschool Blad, opgericht door de TEF, Tilburgse Economische Faculteitsvereniging, en werd gesteund door het Curatorium. Ik maakte deel uit van de eerste redactie. We moesten om redactionele uitglijders te voorkomen het toezicht van twee moderatoren, de professoren Jeukens en Van den Eerenbeemt, aanvaarden. En natuurlijk moest op de eerste voorpagina een interview met de president-curator Mr. P. van Boven prijken, toen ook voorzitter van het Nederlands Katholiek Werkgeversverbond. En zo gingen wij, hoofdredacteur Hans Wijtenberg (later secretaris van het Nederlands Katholiek Werkgeversverbond en lid van de SER, JM) en ik, gezagsgetrouw met de trein en de bus naar onze afspraak om 14.00 uur in ’t Ginneken, de woonplaats van de heer Van Boven. Of we maar even wilden wachten, want mijnheer was nog bezig uit zijn middagslaapje te ontwaken. Wachten op een autoriteit stelt je niet op je gemak. Maar na een kwartier, twintig minuten, kwam hij de kamer binnen en werd de thee geserveerd. Het was toch vanzelfsprekend dat studenten wachtten, ook al waren ze op de afgesproken tijd, en dat het bevoegd gezag zijn dagindeling door hen niet liet beïnvloeden.

De katholieke identiteit bepaalde in sterke mate de gang van zaken aan de KHT. In de jaren zestig grepen grote veranderingen plaats binnen de katholieke kerk. Dat had zijn weerslag op onderwijs en gezagsverhoudingen, neem ik aan.

Eind jaren vijftig begon het in de Katholieke Kerk al te bewegen. Met de komst in 1958 van paus Johannes XXIII werden de kussens in het Vaticaan opgeschud. Die veranderingsgezindheid kreeg vorm in het Tweede Vaticaans Concilie onder het motto ‘aggiornamento’, openheid. De echo daarvan drong ook door tot onze regio. Ze maakte de geestelijkheid van met name het bisdom Den Bosch ruimdenkender, een proces dat zeker gestimuleerd is door monseigneur Bekkers, bisschop van Den Bosch, die een tijd lang iedere zaterdagavond een praatje op de tv hield. Ik kan me nog herinneren dat Bekkers een keer in het kader van Studium Generale naar de universiteit kwam, om te vertellen hoe het met het Concilie gesteld was. In vol ornaat nog, dat wel, en niet met een zwart pak, maar met paarse cape en keppeltje. We konden als student niet enkel vragen stellen, maar ook kritiek formuleren en daarover discussiëren. Ik heb daar zelf gebruik van gemaakt. Maar tekenend voor de gezagsgetrouwheid van hoogleraren was toch dat we de volgende dag hoorden, dat ‘die studenten van tegenwoordig’ zich ook al tegen een bisschop durfden te keren en kritiek op de Kerk durfden te formuleren. Over het niveau van de kritiek waren ze overigens wel tevreden.

Je stelde dat in de jaren zestig een aantal katalysatoren de revolte tegen de gevestigde orde aanjoeg.

Dé katalysator van de verandering in de jaren zestig is Vietnam geweest. In het begin van dit cruciale decennium, in 1962, ontwikkelde de Koude Oorlog zich nog naar een hoogtepunt in de Cubacrisis. In dat jaar balanceerde de wereld op het randje van een ‘warme’ nucleaire oorlog. Na de crisis kwamen president Kennedy en de Russische president Croesjtsjow on speaking terms. Er kwam, en dat was symbolisch voor de nieuwe verhoudingen, een hotline tussen het Witte Huis en het Kremlin. Overigens hoefde de Sowjet-Unie zich niet meer zo conflictueus ten opzichte van het Westen te gedragen. Want binnen de westerse landen zelf begon zich een conflict af te tekenen tussen het ‘establishment’, de machtigen, de oudere generatie, de gevestigde instituties, de hiervoor genoemde ‘biggen’, en de jongere, kritische, rebellerende, origineel denkende generatie die stuitte op de hypocrisie binnen het establishment en met afkeer de beelden uit Vietnam aanzag.

Vietnam werd logischerwijs de aandrijfmotor van de linkse beweging in de hele wereld. De jongere generatie durfde de Vietnamoorlog te zien als een bevrijdingsoorlog in het kader van de dekolonisatie. Ze moest toezien hoe de VS, toen Frankrijk deze oorlog in 1954 had verloren, de rol van Frankrijk overnamen en de Vietnamese bevrijdingsbeweging wederom plaatsten in het kader van de Koude Oorlog en daarmee het gevestigde ‘brave westen’ weer achter zich wisten te krijgen. Bovendien vond de oudere generatie binnen de oude koloniale machten de hele dekolonisatie een foute ontwikkeling. Volgens deze generatie konden de vroegere koloniën nog niet op eigen benen staan en daarnaast was ze van oordeel: we hebben toch goed voor de kolonies gezorgd, we hebben er universiteiten en ziekenhuizen gesticht, er onderwijs gebracht, kortom de mensen vooruit geholpen. Ze kon niet aanvaarden dat met het door de jongeren misprijzend genoemde kolonialisme de koloniale politiek die Multatuli al veroordeelde, werd bedoeld.

Om terug te keren naar je vraag: de hiervoor geschetste ontwikkelingen in de jaren vijftig en zestig moesten tot een explosie leiden. De samenleving leek op een gesloten vat waar geen lucht bij kon. De eerste jeugdigen die in ons land van zich lieten horen, waren de nozems of de ‘vetkuiven’ in met name Amsterdam. Ze werden opgevolgd door de provo’s en deze door de studentenbeweging en er ontwikkelde zich een specifieke jeugdcultuur met popmuziek. De hippybeweging ontstond.

In breder perspectief: de echte explosie deed zich voor in Parijs, in 1968, en in Berlijn.

(Zie voor vervolg fragment 2)