INTERVIEW MET WIM BOERBOOM (fragment 3)
Je gaf aan dat de vraag of de gebeurtenissen eind jaren zestig blijvende invloed en blijvende veranderingen bewerkstelligd hebben, met ‘nee’ beantwoord moest worden, aan de ene kant. Aan de andere kant zou het antwoord ‘ja’ moeten luiden. Waar bestaat dat ‘ja’ uit?
De marxistische Politieke Ekonomie schoot geen wortel. Dus ‘nee’. Al moet ik deze conclusie enigszins relativeren. Mag ik daar nog iets over zeggen?
Voor een aantal studenten en trouwens ook voor mij leek er op zeker moment redding te komen van de kant van de rector magnificus, professor Scheffer. Een groep linkse studenten had deze laatste onder druk gezet om toestemming te geven voor een experiment op het gebied van projectonderwijs. Professor Scheffer vroeg mij na het congres dit experiment te leiden. Dat projectonderwijs wordt heden ten dage nog toegepast aan de Universiteit van Maastricht. Ik meen zelfs dat die universiteit er reclame mee maakt. Deze vorm van onderwijs kwam er in principe op neer dat studenten zich door zelfwerkzaamheid de inhoud van een vak, bijvoorbeeld economie, eigen moesten maken. Dit onderwijs kwam in de plaats van het gedachteloos opschrijven wat de professor in de colleges vertelde.
Concreet: twee groepen van zo’n vijftien mensen mochten in overleg een project benoemen waaraan ze voorlopig een jaar lang mochten werken. Zo’n project was bijvoorbeeld de wapenwedloop. Ze zochten dan uit welke economische en politieke krachten achter die wedloop schuilgingen. Op wat fundamenteler niveau kwam dan aan de orde de verhouding tussen de economische en de politieke dimensie in onze samenleving. Concreet gesteld: gaf de politiek leiding aan de economische machten of andersom. Dit leidde dan tot bestudering van staatstheorieën en tot macro-economische theorieën. In het algemeen gesteld kwam projectonderwijs erop neer dat studenten zich de theorie eigen maakten aan de hand van steeds fundamentelere vragen waarbij ze vertrokken vanuit problemen in de reële wereld. Een groep die dat onderzoek deed, zou daarbij een beroep kunnen doen op hoogleraren en wetenschappelijke medewerkers voor het oplossen van hun theoretische problemen. Aldus de afspraak met de rector magnificus.
Het experiment omvatte twee groepen waarmee ik enige jaren, ik meen twee jaar, na het congres heb geëxperimenteerd. Na twee jaar was het afgelopen, ten eerste omdat de Minister van Onderwijs Veringa er een einde aan wilde maken. Ten tweede omdat de KEN een van de groepen had ‘leeggeplunderd’, dat wil zeggen verleid om naar Rotterdam te gaan, daar in de arbeiderswijken te gaan wonen en ter plekke de klassenstrijd te strijden. Voor de overblijvenden betekende dat dat ze weer terug moesten in het reguliere programma. Met behulp van een overgangsregeling is hen dat overigens gelukt, zo goed zelfs dat ze het stempel ‘intelligent’ kregen.
Dus aanvankelijk leken de ontwikkelingen hoopvol te verlopen voor links georiënteerde studenten, maar uiteindelijk moesten ze weer deelnemen aan het reguliere onderwijs.
En nu het ‘ja’.
Die uitdunning van studentengroepen die in marxistische economie geïnteresseerd waren, is niet enkel toe te schrijven aan het congres. Er zijn na de bezetting meerdere ontwikkelingslijnen aan te wijzen.
Zo hadden studenten tijdens de bezetting een databank opgericht. Deze verzamelde allerhande teksten die in de ruimste zin betrekking hadden op de internationale studentenrevolte. Daaraan bleek behoefte. In het begin van de jaren zeventig was de Databank distributeur van allerlei rapporten, dat van Maris en Posthumus. Die hadden betrekking op de herstructurering van het bestuur van de universiteiten en hogescholen. Maar de Databank was ook distributeur van maatschappijkritische literatuur over bewapening en wapenhandel, kolonialisme en dekolonisatie, de bevrijdingstheologie in Latijns-Amerika, Berufsverbote, sociaal-economische controverses in eigen land, radicalisering van studenten in het buitenland, bijvoorbeeld in Duitsland, denk aan de Baader-Meinhofgroep, en in Italië. Het bevoegde gezag van de toenmalige Hogeschool streefde er begin jaren zeventig naar een einde te maken aan het bestaan van de Databank, temeer omdat ze zich sinds de bezetting in de ruimte tussen de glazen binnen- en buitendeur van de oostelijke entree van het toenmalige hoofdgebouw had genesteld. In die tijd gebeurde alles nog met zachte dwang en voor de bestuurders was een eerste wens dat de Databank op die plek verdween. De oplossing werd: een ruimte in de kelder. Voor de student-beheerders van de Databank werd de verandering aangegrepen om de organisatie wat professioneler te maken. Zij organiseerden een beschermend schild om zich heen van een ‘werkgroep Databank’ die bevolkt werd door een aantal bevriende docenten. Mij werd gevraagd voorzitter te worden. Ik heb toen een ambitieplan geschreven en een naamsverandering voorgesteld, te weten: Krities Informatie Sentrum, in de spelling van die tijd. Dit KRIS ontwikkelde zich op den duur tot een alternatief boekwinkeltje, ondanks weerstand van het bevoegde gezag, en is tot het einde van de jaren negentig kunnen blijven bestaan. Vooral in de periode van de POLEK-beweging in de rest van de jaren zeventig en tachtig is het bestaan van dit KRIS voor de inhoudelijke ontwikkeling van een kritische wetenschapsbeoefening aan de toenmalige KHT belangrijk geweest. Ook al omdat het college van bestuur de waarde van zo’n Sentrum mede onder druk van de hogeschoolraad begon in te zien en zich dientengevolge positiever opstelde. Dit leverde een budget op voor een halftijdse student-assistent en een nieuwe ruimte bovengronds op een toplocatie. De student-beheerders onder wie Marie-Jean Hegeman, Monica den Boer, André Heuten en Clemens van Diek hebben gaandeweg het boekhandeltje geprofessionaliseerd. Daardoor kan het blijven voortbestaan tot diep in de jaren negentig.
Het KRIS bestaat niet meer. Was de belangstelling voor linkse theorieën en marxistische economie voorbij vanaf begin jaren negentig?
Tegen die tijd waren de verhoudingen zodanig veranderd dat het KRIS niet meer te handhaven was. Het type student uit de jaren negentig deed in niets meer denken aan dat van de jaren zestig en zeventig. Er was nog een ander probleem. Boekhandel Gianotten die zich specialiseerde in studieboeken, sprak van oneerlijke concurrentie omdat het KRIS gratis onderdak had, en wilde ook wel een dependance op de universiteit. Er werd een oplossing gevonden door het KRIS als een onafhankelijke afdeling in de organisatie van Gianotten op te nemen. Na verloop van tijd verscheen de naam Gianotten op de toplocatie en was het KRIS nergens meer te vinden.
De Databank en het KRIS zijn voorbeelden van ontwikkelingen die voortvloeiden uit de activiteiten van Van de Klundert en zijn vakgroep en van het symposium Capitalism in the Seventies. Het KRIS maakte in die periode vooral incourante, kritische en veelal buitenlandse literatuur op filosofische, economische, sociologische en andere wetenschappelijke gebieden toegankelijk. Voor de economisch aantrekkelijke, courante literatuur zorgde de reguliere boekhandel in de stad wel. Later pikte de reguliere boekhandel ook de verkoop van linkse literatuur in.
Dus Boekhandel Gianotten heeft het KRIS ingepikt? Zou je kunnen beweren dat veel van wat in de jaren zestig en zeventig is ontstaan, is overgenomen en verder ontwikkeld door de gevestigde orde, in dit geval door een bestaand bedrijf?
Inderdaad. De eerste primitieve experimentele windmolentjes op de daken van idealistische techneuten zijn vervangen door straten van windmolens, geproduceerd in kapitalistische ondernemingen. Uit de bekommernis met het milieu kwamen De Kleine Aarde voort en de huidige productie van biologische goederen. Hun idee van biologische landbouw is door kapitalistisch bedrijven overgenomen. Albert Heijn en andere ketens promoten tegenwoordig het kopen van biologische producten. En zij nemen in de voedselketen een beslissende plaats in. Iets soortgelijks zie je in de milieusector. Uit het idealisme van vroeger is inmiddels de maatschappelijk geaccepteerde duurzaamheidsbeweging ontstaan.
Zou je voorbeelden kunnen geven van verworvenheden uit de jaren zeventig die hun oorsprong vonden aan de Katholieke Hogeschool Tilburg?
Het organiseren van kritische wetenschappers aan de Katholieke Hogeschool Tilburg was een uitvloeisel van de bezetting en het congres Capitalism in the Seventies. In het midden van de jaren zestig was het fenomeen wetenschappelijk medewerker een nieuw verschijnsel. Toen het aantal zich uitbreidde, ontstond er behoefte aan organisatie. Nog vóór de bezetting werd in Tilburg het Stafconvent in het leven geroepen. Dat speelde in de aanloop naar de bezetting een belangrijke rol bij de formulering van de in dit verband belangrijke Nota 21. (In deze Nota werden de voorstellen geformuleerd die curatorium en senaat in het voorjaar van 1969 deden met betrekking tot democratisering van het universitair onderwijs. JM) Het Stafconvent was geen belangenorganisatie in de zin van een vakbond. De behoefte aan organisatie werd gedeeld met andere universiteiten. En zo werd eind 1969 of begin 1970 aan de Universiteit van Amsterdam de Bond van Wetenschappelijke Arbeiders (BWA) opgericht. Initiatiefnemers waren Peter Cohen en de inmiddels landelijk bekende Lucas Reinders. De aanduiding ‘arbeiders’ werd bewust gebezigd. Ik heb het oprichtingscongres bijgewoond en was van menig dat er een BWA-afdeling aan de KHT moest komen. En zo geschiedde. Door een aantal gelijkgestemde collega’s van verschillende faculteiten is een afdeling opgericht.
Wij, de oprichters, wilden aanvankelijk niets te maken hebben met de reguliere vakbeweging, omdat we vonden dat deze was ingekapseld en tot het establishment gerekend moest worden. Met het woord ‘arbeider’ wilden we ook solidariteit met de ‘echte’ arbeiders tot uitdrukking brengen. In 1968 deden de studenten in Parijs hetzelfde ten aanzien van de arbeiders van Renault. Die solidariteit brachten we in praktijk door ons te bemoeien met de sluiting van textielfabrieken en op te komen voor de belangen van de arbeiders. Sluitingen en vaak overplaatsing naar Noord-Afrikaanse landen waren in die jaren schering en inslag.[1]
Belangrijk ook was het wetenschappelijk personeel dat zich bezighield met kritische activiteiten, bescherming te bieden. En we volgden als organisatie tezamen met de georganiseerde studenten kritisch de leiding van de Katholieke Hogeschool.
Later is de BWA opgegaan in de ambtenarenbond van het ‘rode’ NVV, de Abva. En na de fusie van het katholieke NKV en het NVV werd dit Abvakabo. Toen was er de bescherming van een reguliere bond met een afdeling op de Hogeschool.
Maar kern van de gebeurtenissen na de bezetting waren de ontwikkelingen binnen de POLEK-beweging. (Binnen deze beweging opereerden zij, die een marxistische variant van Politieke Economie bepleitten. JM)
Wat was de rol die jij persoonlijk speelde in deze jaren zeventig?Jij was een uitgesproken voorstander van democratisering van het wetenschappelijk onderwijs en pleitbezorger van marxistische economie. Dat heeft jouw wetenschappelijke carrière nadrukkelijk bepaald.
Ja, na het congres ben ik, de ontwikkelingen binnen de vakgroep professor Van de Klundert ten spijt, blijven ijveren voor een marxistische of politieke economie aan de Hogeschool. Dat liep voor mij verder door in de jaren zeventig, met name in die POLEK-beweging.
Ik was uit de PSP gestapt, omdat je binnen die partij die te uitgesproken stromingen zoals humanistische pacifisten, christenpacifisten, rationele pacifisten, ex-CPN’ers, trotskisten en milieu-activisten herbergde, teveel tijd aan conflicten en conflictjes verloor.
Bovendien vonden vergaderingen dikwijls in de Randstad plaats en ik moest daarnaast als bestuurder door heel het land spreekbeurten geven, van Groningen tot Terneuzen. Daar ging teveel tijd mee heen. Ik vond dat ik me nuttiger kon maken door me terug te trekken op mijn basis aan de universiteit, en daar de Politieke Ekonomie van Marx een rol te laten spelen.
Kun je een voorbeeld geven van hoe ideeën van Marx in de praktijk van het wetenschappelijk onderwijs een rol kregen toebedeeld?
Zoals aangegeven: de ontwikkelingen gingen door. Niet alle linkse c.q. kritische studenten waren in de greep van de KEN gekomen. En daarnaast waren niet alle studentleden van de KEN of van de KSB (Kommunistiese Studentenbond, studentenorganisatie van de KEN) naar Rotterdam vertrokken, om in de havens te gaan werken. Ze bleven in Tilburg studeren en wilden hun studie afmaken. Onder deze studenten ontstond het idee: we moeten iets terug hebben van wat Van de Klundert heeft laten vallen, we willen de Politieke Ekonomie terug in het officiële curriculum. Ik weet niet meer precies hoe het debat hierover onder hen is verlopen, maar ik herinner me een bijeenkomst waarop ik heb gezegd dat ik wel met een club buiten het curriculum om op donderdagmiddag wilde gaan werken. Op donderdagmiddag waren er in die tijd geen colleges. Het was de middag van Studium Generale. Mijn voorstel was om iedere donderdag een hoofdstuk uit het boek Theory of Capitalist Development van Paul Sweezy intensief door te nemen. De gedachte daarachter was: er bestaat zoveel kennis over Marx van horen zeggen, maar wat is nu authentiek? Dat te onderzoeken leek me voor geïnteresseerde studenten belangrijk. Dat hebben we een jaar lang gedaan. Met zo’n twintig studenten.
Het voordeel van Sweezy was dat hij een reguliere academische mainstream econoom was, net zoals Van de Klundert. Hij had zich al decennia met de Politieke Ekonomie van Marx beziggehouden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Ernst Mandel. Deze was politiek activist en vakbondsman in België geweest en had zich een grote kennis van Marx eigengemaakt, maar die kennis stond los van de gangbare economie. Sweezy kende alle hoeken en gaten van het gangbare moderne vak economie en daar stelde hij Marx tegenover. En dat was voor studenten en mij, geschoold in de gangbare moderne mainstream economische theorieën, overtuigend. Hij voorzag je van veel kennis over de marxistische Politieke Ekonomie, maar dan afgezet tegen de gangbare economie. Toen ik al ten tijde van Van de Klunderts kritische periode Sweezy had gelezen, vond ik het een boek dat zeer geschikt was voor een discussie met collega’s. Welnu, samen met zo’n twintigtal studenten heb ik in het studiejaar ’72-’73 Sweezy grondig doorgenomen. In de daarop volgende, toen nog vier maanden durende zomervakantie, hebben we Marxistische Wirtschaftstheorie en Der Spätkapitalismus, toen nog niet in het Nederlands vertaald, van Mandel bestudeerd en werk van enkele andere auteurs.
Die club van twintig bracht vier mensen voort, te weten Sjaak Pronk, Jack Maréchal, Henk Cox en Leo van Eerden. Zij waren van mening dat wat zij in dat jaar hadden geleerd, in bredere vorm aan studenten over moesten brengen. Zij hebben het studiejaar daarop op de maandagavond een door mij te geven openbare collegereeks Inleiding in de Marxistische Politieke Ekonomie georganiseerd. En dat was een schot in de roos. Zo’n 150 à 175 studenten kwamen in het studiejaar ’73-’74 wekelijks op de cursus af, met uitschieters naar 400 als een bekende gastdocent als Mandel kwam. En niet enkel studenten van de toenmalige Hogeschool lieten zich zien, ook die van de Kunstacademie en het Conservatorium.
Was dit het begin van de POLEK-beweging?
Eigenlijk was dat het voorspel. Een uiting van subcultuur in de betekenis die ik er aan het begin van het interview aan gegeven heb: in stilte werken aan een alternatief. Als activistische beweging begon zij pas in het begin van het studiejaar ’74-’75.
Het succes bracht ons er aan het einde van het studiejaar ’73-’74 namelijk toe een brief te schrijven aan de rector magnificus, professor Nielen, met het verzoek te bevorderen dat het vak Politieke Ekonomie opnieuw in het officiële studieprogramma werd ingevoerd. Het was al een onderdeel van het curriculum geweest in de periode ’69-’71. Voorts stelden we een ronde-tafelgesprek voor van alle betrokkenen bij een eventuele herinvoering. Maar voor hij kon antwoorden, lag er een brief van mijn eigen vakgroep Algemene Economie bij hem op tafel, waarin categorisch stelling werd genomen tegen het verzoek van de studenten. Ik was aanwezig bij de vakgroepsvergadering waarin de brief aan de rector werd opgesteld en wist vanaf dat moment dat me nog een en ander boven het hoofd hing.
Van de cursisten uit het studiejaar ’73-’74 wilde een groep van twintig tot dertig personen meewerken aan de organisatie. Het waren studenten die zich met de problematiek van de onderontwikkelde arme landen bezighielden, er bevonden zich ook sociologiestudenten onder. Ze wensten inspraak in de stof en pleitten ervoor dat de problematiek van de ontwikkelingslanden deel zou uitmaken van de POLEK-cursus. Enzovoorts. Bij het groepje van vier waren ze meer dan welkom. Hun bijdrage betekende een inhoudelijke verrijking en vanaf dat moment was er sprake van de zogenaamde POLEK-groep.
In het studiejaar 1974-1975 werd het programma met het item ontwikkeling/onderontwikkeling uitgebreid. En ook op dit terrein bestond inmiddels de nodige literatuur, die nieuwe inzichten c.q. eye-openers verschafte.
In het studiejaar ’74-’75 kwam de POLEK-groep echt van de grond. Ik verzorgde de inleidende cursus marxistische Politieke Ekonomie nog, maar er kwamen steeds vaker gastsprekers die niet zelden tot 400 belangstellenden trokken. De groep kreeg een dubbele kamer in de kelder. Waarschijnlijk was de gedachte achter die steun van het College van Bestuur: de POLEK-beweging laat zich beter kanaliseren dan de groep activistische studenten van de KEN/KSB, vooral ook omdat ze zich bezighield met de stof die gedoceerd werd op faculteiten van de Hogeschool.
[1] Die bemoeienis vond o.m. plaats bij de voorgenomen sluiting van Spandon. We wisten, toen er voor de arbeiders een informatie-avond door directie samen met de reguliere vakbond was georganiseerd, met de kreet ‘We zijn van de Bond’ van wetenschappelijke arbeiders’ de portier te overdonderen en kwamen de fabriekshal binnen, met achter ons aan een groep studenten. Maar daarna werd ons gesommeerd het terrein te verlaten. Onder bescherming van de arbeiders mochten we echter blijven, op voorwaarde dat we niet aan de discussie zouden deelnemen. We hebben toen maar via briefjes, die we de arbeiders in de handen duwden, toch relevante vragen naar voren gebracht. De bijeenkomst kreeg overigens een onverwacht slot. Een van de studenten had gezien dat de directiesecretaresse een verslag had gemaakt met vermelding van de namen van kritische vragenstellers. Op het moment van sluiting vloog hij naar voren en griste de secretaresse de papieren uit haar hand. Waarop de arbeiders die dat zagen, applaudisseerden en juichten: ‘Kijk daar, die kabouter gaat er met de notulen vandoor’, maar dan op z’n Tilburgs. In die tijd stond de Kabouterpartij van Roel van Duyn, opvolger van de ‘Provo’-beweging, in de nationale belangstelling.