Het Brabants Dagblad kent de rubriek WEERZIEN. Daarin worden oude foto’s afgedrukt en de lezer wordt gevraagd aan de krant de namen door te geven van personen die hij of zij herkent. De foto van twee weken geleden liet een boerderij zien in Udenhout. Op het erf poseren de bewoners. Tot die bewoners horen natuurlijk ook het paard en de boerderijkat. De laatste zit als een beroemde filmster pontificaal in het midden, vóór de put.
Zo’n foto wekt bij mij ontelbare herinneringen: aan geuren, beelden, geluiden en gebeurtenissen. Als kleine jongen logeerde ik regelmatig bij boeren en deed wat ik kon om de welvaart van het bedrijfje in een oogwenk omhoog te stuwen. Gekleed in een manchesterse broek en een jek met een kraag van konijnenbont en lopend op klompen schoot ik varkenshokken uit, bond schoven, brak mest op het land, keerde hooi, ververste stro onder de koeien, sneed bieten. Ik liet me meesleuren achter de ploeg ( “Het gaat vanzelf, het paard weet wat het moet doen” en weg was de boer en stond ik met de teugels in de hand achter een paard dat er meteen de vaart inzette) en als ik het hok van een of meer beren (mannelijke varkens) moest schoonmaken, hield ik de soms humeurige beesten argwanend in de gaten. Ik had gezien hoe ze kippen die in hun hok gegooid werden, levend verslonden en veel groter dan een kip was ik toen niet. Ik moet angsten uitgestaan hebben bij dat werk, want in een van mijn dromen die regelmatig terugkeren, word ik achtervolgd door een groot, woest varken. In een andere droom durf ik bij het stro verversen niet achter de koeien door: ik ben er bijna zeker van dat ik doodgedrukt zal worden tussen hun enorme lijven en de muur.
Vooral de geuren die toen hoorden bij de boerderij, herinner ik me helder. Die van stro, mul zand, bieten, ingekuild veevoer, koeienkoeken, tuigleer, tot poeder vervallende baksteen, takkenbossen van elzenhout, as, melk, de mest van koeien, paarden, kippen, varkens: de verschillende soorten mest bezaten allemaal hun eigen geur. En ik hoor geluiden: gebonk op de deel, gerammel van kettingen, het slaan van een paard (met een hoef op de grond), gegil van ratten die in het nauw worden gedreven en afgemaakt, rauw geslurp van varkens aan de trog, gehuil van de kettinghond in de bittere kou van herfstnachten. En ik zie, met mijn voeten op de dissel, hoe er opeens een opening in de achterkant van het paard ontstaat, onder de geknotte staart, en er een lichtbruine drol naar buiten komt die afbreekt en over het leer onder zijn billen op straat tuimelt. En ik weet opnieuw niet wat ik daarbij moet denken.
De foto van twee weken geleden laat een wereld en een wijze van leven zien die verloren zijn gegaan. En terwijl ik ernaar kijk, besef ik dat alleen iemand die in die wereld geleefd heeft, weet hoe het leven was en wat er zich afspeelde. Tegelijk begrijp ik dat er ontelbare werelden moeten zijn geweest die allemaal verloren zijn gegaan, en dat het onmogelijk is te achterhalen of aan te voelen hoe die werelden werkelijk waren. De tijd is een put zonder bodem waarin alle levens en werelden verdwijnen. Over blijft stilte. En soms een foto. Een foto die iets laat zien. Maar die nog veel meer verbergt.