Een mens kan veranderen.

Op het moment dat ik dit schrijf, bevind ik me in Siberie. Ik ben een dag geleden teruggekeerd van een tocht per vlot over de Birusa, een rivier. Deze tocht bracht me in aanraking met enkele typisch Russische gebruiken. Een daarvan is de nuttiging van wodka. Het glas wodka is een belangrijke rol toebedeeld in het sociale verkeer. Voor de Rus is er geen geschikter middel om het ijs te breken bij een kennismaking en bij tal van andere gelegenheden speelt dit bijzondere vocht een belangrijke rol.

Twee uur na aankomst in Siberie al werd ik uitgenodigd aan tafel aan te schuiven. Onze gastheer – van mij en mijn reisgezelle – was jarig. De tafel stond vol etenswaren en ieder kreeg drie glazen voorgezet: met wijn, champagne en wodka. Er werden in korte toespraken heilwensen uitgesproken waarna alle mannen de wodka in een teug achterover goten. Alle mannen? Op een na. Ik durfde het niet aan, ook al werd ik krachtig aangespoord, zoniet gedreigd. Ik wist op dat ogenblik nog niks van Rusland en begreep niet dat ik met die weigering bewees dat ik niet deugde, geen aanspraak meer op enig respekt kon maken en verbannen werd uit het erelegioen van echte mannen.

Er deden zich in korte tijd tal van gelegenheden voor om mijn bezoedeld blazoen nog enigszins te zuiveren. En zoals dat normaal is bij een serieuze training namen mijn prestaties elke dag toe. Op de laatste ochtend van de tocht over de rivier liep ik langs de zeven vlotten en twee schepen waaruit het konvooi bestond. Het afscheid deed pijn. Opeens sprak iemand halfluid mijn naam uit en ik keek opzij. In de schaduw van een boom stond een groepje mannen: de kapiteins van de vaartuigen. Een hanteerde de wodkafles, een blikken kroes ging van hand tot hand. De wodka werd zwijgend ingeschonken, en zwijgend werd hij achterover gegooid. De kroes kwam bij mij aan en werd met helder vocht gevuld tot de helft. Terwijl het heldere vocht naar binnen spoelde en als een stroom vloeibaar ijzer een weg naar beneden zocht, knikten de mannen, schudden medelevend het hoofd en richtten hun blik op de grond. En het drong tot me door: eindelijk hoorde ik erbij. Eindelijk had ik het begrepen. Eindelijk ontving ik respekt van mannen die er toe deden.

Vanochtend, een dag na de tocht per vlot, voelde ik het meteen: ziek! Ziek van heimwee. Heimwee naar de rivier, de voorbijglijdende oevers, de klaagzang van de trekzak, de weemoedige zangers, de streling over de ziel door wodka. De Siberische melancholie is niet te weerstaan. Ik merk dat ook aan mijn reisgezelle. Van nature borrelt ze van levenslust, maar deze ochtend kan ze niet ophouden Russische pianostukken te spelen. Die zijn zo weemoedig dat ze van onze ziel een homp van het slapste deeg maken. Ik ben het met haar eens: eigenlijk zijn wij Russen. Nu we er eindelijk bij horen ook, gaan we niet meer weg.