Toen ik Harry van Raaij, bestuursvoorzitter van PSV, voor de eerste keer op de beeldbuis zag, was ik aangedaan. De man wandelde met een tv-reporter over een landelijk weggetje, sprak traag en gebruikte dialect. Hij slaagde er niet in zijn zinnen af te maken terwijl hoorbaar was dat zijn te grote tong niet wist hoe het in de mondholte moest bewegen. Hij sleepte met een been en zijn kromme schouders en rug verrieden dat hij heel wat problemen in zijn leven had meegetorst.

Toen in het tweegesprek het woord PSV viel, was ik er zeker van dat hier een van de bejaarde supporters van de club werd geïnterviewd, waarschijnlijk omdat hij zich vijfentwintig jaar lang zonder reserve als vrijwilliger voor de club had ingezet, in de keuken, bij het uitdelen van soep aan de terreinknechten. Ook al was om die hulp nooit gevraagd. Het gesprek op tv hobbelde maar verder en uit de mond van de oude man kwamen precies de opmerkingen die verwacht konden worden van iemand die vanaf de eerste dag dat hij gepensioneerd was, vanachter het gaas alle trainingen bijwoonde van het eerste en tweede, alle ins en outs van de club kende en van elke speler precies wist hoeveel sportauto’s hij inmiddels total loss had gereden en van welk merk. Maar aan het eind van het interview kreeg ik zowat de schrik van mijn leven.

De oude man op de buis was geen gepensioneerde supporter, nee, geloof het of niet: het was de nieuwe bestuursvoorzitter van PSV. Verbluft staarde ik naar het scherm, nog lang na beëindiging van het programma. En de grijze mist die op de platte buis was verschenen, als een zacht knapperend vuurtje, verbreidde zich door mijn hele lijf: het wist niet of het in een lachkramp zou schieten of in huilen uitbarsten. Dadelijk, zo hield ik mezelf dapper voor, zou op het scherm een gezicht verschijnen dat schaterlachend verkondigde dat de kijker slachtoffer was geworden van een dubieuze grap. Ik had, zo zou worden meegedeeld, gekeken naar een satirisch voetbalprogramma en was er danig ingestonken.

Niks van dat alles. Wat ik gezien had, was de harde werkelijkheid.
Ik kon er niks aan doen, maar tijdens het gesprek met Van Raaij spookten allerlei benamingen door mijn hoofd. Dat heb je bij dichters. Het is hun tweede natuur. Ze willen beschrijven wat ze zien en zoeken naar treffende beelden. ‘Dubbelgebakken stripfiguur’ was een van de typeringen die spontaan en onweerhoudbaar opwelden, en verder ‘ingedampte rups’, ’tot leven gewekte grotschildering’ en ‘krakende mosterdmaalderij’. In de loop van jaren breidde het aantal omschrijvingen zich nog aanzienlijk uit, vooral aan het eind van elk jaar als ik zat te luisteren naar het uren durende radiogesprek dat de drie voorzitters van de grote voetbalclubs met elkaar voerden. Dan hoorde ik Harry zijn visie op voetbal ontvouwen met het stemgeluid van een verdwaalde, ondergrondse stoomlocomotief en moest ik dikwijls lachen.

Ik zou me hiervan nauwelijks nog bewust zijn geweest als ik niet vorige maand, toen ik terugkeerde van een bezoek aan Santiago de Compostella, las dat ook de succestrainer van Willem II, Co Adriaanse, in dichterlijke vervoering was geraakt door de verschijning van Van Raaij. Adriaanse had in het Haarlemse café ‘Aad de Mos bestaat niet’ de PSV-voorzitter ‘de sprekende lampenkap van Philips’ genoemd, een tamelijk lijkende beschrijving en een aanduiding die van een niet gering dichterlijk talent getuigt. U kunt begrijpen dat ik er dus van stond te kijken dat anderhalve week later Jan Reker, directeur van de vereniging Coaches Betaald Voetbal, Co Adriaanse als lid van die vereniging schorste. Hij keurde de poëtische uitlatingen van Adriaanse niet alleen af, maar stelde er ook een straf op. Heeft die Reker dan helemaal geen gevoel voor poëzie in de sport? Is die Reker, ooit zelf trainer van Willem II, gek geworden? Kan hij niet verkroppen dat Co Adriaanse met Willem II veel meer succes oogstte dan Reker zelf indertijd?

Soms ontpopt een sportman zich als een taalvirtuoos en dichter. Mohamed Ali was zo’n taalvirtuoos. Wanneer hij op de buis met zijn tegenstander werd geconfronteerd, schold hij mooier dan Shakespeare en mooier dan Céline, de Franse kampioen schelden. En in de ring danste Ali als een vlinder en stak als een wesp. Hij was een kunstenaar pur sang.

Ook Co Adriaanse is een kleurrijk en getalenteerd man. Het valt te hopen dat hij zich van fatsoensrakkers als Reker niks aantrekt en zijn talent als dichter en theatermaker verder ontwikkelt. Hij is een compleet trainer, wat wil zeggen dat hij ons in de toekomst niet alleen van aantrekkelijk voetbal zal laten genieten, maar ook van prikkelende en gepeperde uitspraken en van de rode, beschaamde gezichten van bobo’s. Wij, liefhebbers van sport en kunst, staan als één man achter onze trainer en zullen hem in alles steunen. Handen af van onze trainer! Hulde aan Co!