Interview in Brabant Cultureel nr 3 jrg 50 maart 2001, van Henk Langenhuijsen

Jasper Mikkers schrijft opmerkelijke roman over verblijf in seminarie

Terug naar de tijdelijke eeuwigheid

Achter zijn woonhuis  ? in de Paterstraat! ? heeft de schrijver Jasper Mikkers een optrekje gebouwd met het geld dat hij ooit kreeg als werkbeurs van het provinciale fonds voor de letteren. Niet groot, eerder een verwarmd schuurtje, maar het is wel zijn eigen plek. De stenen, afkomstig van een gesloopte textielfabriek uit de buurt, heeft hij één voor één met hand schoon gebikt. In de boekenkast staan tal van dozen met archiefspullen: reis naar Italië, gedichten van Eugène en Henri Pafort, aantekeningen Wolfsbit. Het is zijn werkruimte, zijn ‘mokhok’, een plek waar hij vrijwillig de eenzaamheid kan opzoeken om in zijn werk te verdwijnen, als een mol, net als destijds op zijn seminariezolder. De tamme valk ontbreekt. Die is jaren geleden uitgevlogen en komt alleen terug in zijn hoofd.

Jasper Mikkers (1948) uit Tilburg publiceerde onlangs een opmerkelijke roman, ‘Het einde van de eeuwigheid’, waarin hij met compassie, berusting én respect schrijft over de tijd die hij doorbracht in het seminarie in Oosterhout. Geboren in Oerle, een eenvoudig dorp in de buurt van Veldhoven, en opgegroeid in Liempde, werd hij op dertienjarige leeftijd als ‘uitverkorene’ geronseld en bij de priesteropleiding gedropt. Pas zeven jaar later, na het behalen van zijn gymnasiumdiploma, kon hij deze jeugdgevangenis verlaten. De jaren zestig waren inmiddels bijna voorbij en het Stones?nummer ‘I can’t get no satisfaction’ bleek een eufemisme. ‘De laatste jaren waren voor mij een ramp en duurden een eeuwigheid. Het einde kwam als een verlossing,’ aldus Mikkers. ‘Ik had een paar jaar nodig om er bovenop te komen. Toen ik begin twintig was, voelde ik me ouwelijk en verdwaald; ik bracht heel veel dagen eenzaam door op mijn kamer, want het ontbrak mij aan sociale vaardigheden om mijn weg te vinden in de samenleving. Het waren de slechtste jaren uit mijn leven. Ik kende geen haat, maar ik heb toen een dikke streep onder mijn verleden gezet. De blik moest vooruit gericht worden.

Citaat uit roman: ‘Het vooruitzicht jaren in deze omgeving te moeten doorbrengen veroorzaakte een soort doodsangst en maakte hem tegelijk opstandig. Hij zou er zich nooit bij kunnen neerleggen jarenlang buiten de tijd te leven, jarenlang een leven te moeten leiden van zinloze riten, gezangen, bruinbrood zonder boter, klamme lakens op een slaapzaal vol duimzuigende, in hun slaap mompelende beddenzeikers, de muffe lucht inademen van sluipende pijen, kaftpapier en boenbas.’

Sans rancune

Ondanks de bittere herinneringen is het boek geen afrekening, geen bak met onverwerkte frustratie. Integendeel: hier en daar weerklinkt begrip, heimwee en zelfs dankbaarheid. Zes jaar lang heeft hij over dit boek gedaan, soms acht uur per dag, als een monnik, alleen met zijn verleden. Vier keer heeft hij het herschreven. Mikkers: ‘Ik vind het niet interessant een boek te schrijven uit rancune, dat vind ik een negatieve benadering van literatuur en dat geeft mij geen plezier. Wrok vind ik gemakkelijk en niet eerlijk, het is een vorm van gebrek aan verwerking van je eigen verleden. Vergeet niet dat ook ik gedeeltelijk schuldig was door tot mijn twintigste daar te verblijven. Ik had zeker de beslissing kunnen nemen om daar weg te gaan, maar ik had de ambitie het diploma te halen. De ratio overwon de emotie. Het leven dat ik daar leidde had negatieve en positieve aspecten. Ik ben nu niet doodongeluk, ik kan niet zeggen: daar is de scheefgroei begonnen en dat heb ik nooit meer kunnen herstellen. Bovendien ben ik te verweven met het katholicisme en het kloosterleven. Ik heb ook schuld omdat ik de zaak heb belazerd. Al in mijn tweede jaar wist ik dat ik uit zou treden maar ik kon nergens heen. Ik kon niet naar huis, want ik was bang van mijn vader; in het seminarie voelde ik me beschermd en de gelegenheid een opleiding te volgen liet ik mij niet ontglippen.’

Citaat uit roman:  ‘Ik wacht. Op de dag dat ik mijn gymnasiumdiploma haal. Dan gaan de poorten van de wereld voor me open. Dan kan ik doen wat ik wil. Dan breekt de grote vrijheid aan en tot die dag moet ik wachten.’

Toen ik vertrok van het seminarie had ik een geheim leven achter de rug. Er was veel energie en geld in mijn opleiding gestoken om mij op te leiden tot priester, terwijl ik wist dat ik mijn eigen gang zou gaan. Ik had het gevoel dat ik de boel belazerd had. Overigens ging niemand verder van mijn klas, maar dat was toen niet bekend. Iedereen zweeg erover. Pas de laatste drie maanden werd er heimelijk over gesproken. Ik zag enorm op tegen het feit dat ik het mijn ouders moest vertellen. Je was mislukt en je werd met de nek aangekeken als je als oudseminarist uittrad. Maar al het moois opgeven om priester te worden? Religie was al die tijd gestampte pot voor mij ? ik keek er dwars doorheen ? God was de Sinterklaas voor de volwassenen. Ik liet me niets voorschrijven of aanpraten. Ik had mijn eigen dromen en die wilde ik graag vervuld zien.’

Schuld

Hoewel Mikkers het zich toen niet realiseerde, liepen er ongetwijfeld meer mensen met een schuldgevoel rond: zijn ouders, de leiding van de school, de fraters. ‘Inzichten veranderden, zeker over het mogen opsluiten van kinderen op jonge leeftijd binnen vier muren om ze op te leiden voor een bepaald ideaal dat ook aan vermolming onderhevig was. Oudseminaristen kwamen beschadigd in de samenleving ? het aantal seminaristen dat afhaakte, begon enorm toe te nemen. Begin jaren zestig was dat maar 20% en tien jaar later ging niemand verder. Door de school open te stellen voor de externen werden de twijfels sterker en dat heeft de neergang versneld.’ Omdat de gebeurtenissen zich afspelen in een tumultueuze tijd is het tegelijk een belangrijk tijdsportret geworden; de roman is niet alleen een persoonlijke geschiedenis, maar ook een haarfijne registratie van de val van het Rijke Roomsche leven. ‘Een belangrijke ontdekking was dat we geen deel uitmaakten van de werkelijke wereld. De binnentijd bezat andere vormen dan de buitentijd, want zij was onderworpen aan de eeuwigheid. Er waren twee tijden, twee werelden. De afgesloten wereld van het seminarie en de wereld erbuiten.’
Voor sommigen nog in leven zijnde paters was het boek een schok der herkenning. Mikkers: ‘De meesten zijn inmiddels veel verder in hun denken, maar mijn leraar klassieke talen is erg geschrokken, omdat enkelen herkenbaar zijn neergezet. Iedereen reageert anders ? anderen zijn verrukt over het boek, omdat ik de juiste toon heb getroffen en het kloosterleven heel mooi voor ogen toverde.’
Het boek is volgens de schrijver in de eerste plaats fictie. Driekwart van wat er in het boek staat, heeft zich nooit afgespeeld. En zowel de romanpersonages Eugene als Henri zijn afsplitsingen van Mikkers zelf. Voor Walter staat een goede vriend symbool. ‘Die Walter blijf ik volgen, hij wordt nog een heel belangrijk personage.’ Einde van de eeuwigheid is het tweede deel van een cyclus. Het eerste deel, De kleine jongen en de rivier, verscheen in 1994. Het zijn verhalen over de jaren vijftig, toen hij als jongetje het dorpse leven in Liempde en omgeving verkende. In 1982 verscheen in een Vlaams tijdschrift een fragment van een roman die nog moet verschijnen. Het speelt zich af in het begin van de jaren tachtig. ‘Die roman ligt klaar, maar verschijnt pas over vijf, zes jaar, want eerst moet deel drie nog geschreven worden; er komen tussen de zes en acht delen en ze bestrijken de periode tot 1990. De titel van de cyclus is ‘Het Wolfsbit’, een bit met tanden voor eigenzinnige paarden om ze te dwingen toch te gehoorzamen.’
Op school verwierf hij bijnamen als ‘de filosoof, de zwarte dichter, de kluizenaar. ‘Ik had me opgesloten in de wereld van Kafka, Camus en Nietzsche. Ik leefde volgens strenge principes, ik wilde mijn eigen lot bepalen, nooit de greep op mezelf verliezen. De boeken van Kafka waren opium voor me, ik raakte geobsedeerd door de figuur van Kafka: zijn isolement, zijn onvermogen om lief te hebben. Zijn manier van leven werd voor mij het enige zaligmakende. Leven in de pen: hij liet het schrijven voor alles gaan. Ik vond dat ik daar een voorbeeld aan moest nemen.’
Wie de nieuwste roman van Mikkers leest, staat versteld van de details die hij nauwgezet weet op te tekenen. Toch heeft hij naar eigen zeggen geen goed geheugen. ‘Ik heb er jaren over gedaan om de jaren vijftig weer te reconstrueren. Toen ik aan dit boek begon, was ik de jaren uit Oosterhout kwijt. Ik had geen herinneringen meer omdat er niets gebeurde, elke dag leek op de vorige en de volgende. Ik leefde als een mol, onzichtbaar, onder de grond. Maar als je maanden, jaren met een stuk van je verleden bezig bent, dan komt er veel uit je onderbewuste naar boven, dat is echt zo. Je weet veel meer dan je je kunt voorstellen. Ergens ligt alle informatie opgeslagen, dat kan wegzakken, maar dat kan door zintuiglijke prikkels weer geactiveerd worden, dan komt het terug en heet het herinnering. Naarmate je meer oproept, wordt het verleden levendiger, maar werkelijkheid en fictie lopen in elkaar over; op een gegeven moment kun je zelf niet meer vaststellen of iets fictie is of herinnering. Het merkwaardige is dat bejaarden zich zaken kunnen herinneren die ze zestig jaar lang niet geweten hebben. Vergeten herinneringen kunnen in gang worden gezet. Dit boek heeft dat ook bij anderen gedaan. Een beeld dat soms veertig jaar lang werd gekoesterd werd plotseling in stukken gescheurd.’
Ooit bekende Mikkers in een interview ? hij debuteerde al begin jaren zeventig ? dat hij met schrijven zijn hartstocht temt. ‘Het schrijven was een compensatie voor gemis aan werkelijke ervaringen, aan het realiseren van dromen en verlangens. Zo is het begonnen, later leerde ik de liefde kennen. Om niet al te veel ellende rond te strooien en enige orde in mijn leven aan te brengen ben ik aan het werk gegaan. Daarbij komt dat bezig zijn met kunst,  evenals het bedrijven van de liefde, voor mij een van de mooie dingen van het leven is. Als ik niet zou schrijven, zou ik misschien rare dingen doen.’
Als je zijn eerste werken leest, bespeur je een geweldige ontwikkeling. Zijn manier van schrijven is nu beeldend en meeslepend; achter de gebeurtenissen weet hij de constante dreiging van het noodlot en de droefheid voelbaar te maken. Zijn inlevingsvermogen is groot, zijn toon is berustend en respectvol en juist dat maakt het zo beklemmend. In zijn eerste boeken ? onder meer Hyacintha en Pasceline en Aliesje toont Mikkers zich een neo?romanticus met een voorliefde voor adjectieven. ‘Dat was een erfenis van mijn opleiding. Ik wilde juist de klasssieken kwijt raken ? Cicero kende ik bijna van buiten  ? zeven jaar lang heb ik klassieke letterkunde gehad, soms 12 uur per week, maar ik was niet erg vertrouwd met de moderne letterkunde en stond onder invloed van de tachtiger met hun l’art pour l’art. Ik ben ook veel te jong begonnen. Toen ik twintig was had ik mijn eerste roman al geschreven, maar die is overigens nooit gepubliceerd.’ Latere uitgaven, waaronder ook dichtbundels als Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin werden wisselend onthaald. Groot pleitbezorger was Martin Ros, die nog altijd vierkant achter hem staat en ook deze uitgave gerealiseerd heeft. Minder positief was Kees Fens, die ongekend uithaalde in een recensie in de Volkskrant in 1974. ‘Het bekoorlijke en gevaarlijke van iets dat heel goed geschreven is, is de suggestie dat iedereen het kan; beroerd proza laat je achter met de verwondering dat iemand dat kan. (..) Wie pagina’s met zulk proza moet lezen, wordt overmand door een grote droefenis, slechts te dempen door steeds grotere bewondering voor schrijvers die desnoods maar één geslaagde pagina geschapen hebben.’ In Maatstaf heeft Mikkers later een weerwoord geschreven, maar met Fens is het nooit goed gekomen. ‘Ik schrok niet van de kritiek, want polemiek mag in de literatuur zolang er niet met messen in je rug gestoken wordt en als maar geoorloofde argumenten gebruikt worden.’

Trolsky

Voor de goede orde: op het boek staat niet de naam Jasper Mikkers, maar Tymen Trolsky. Ooit wilde hij door middel van het pseudoniem ‘een der kruisen die het schrijverschap de schrijver pleegt op te leggen, besparen, namelijk: ’t moeten ronddobberen in al die verziekte schrijversmilieus die Nederland rijk is.’ In 1975 ? tijdens een sonnettenavond in Leiden schoot Jace van de Ven, die toen zijn gedichten dikwijls voordroeg, Mikkers’ alter ego symbolisch met een klapperpistool dood. Dat het verdwenen pseudoniem nu toch op de kaft prijkt, is de uitdrukkelijke wens van uitgever Ros. Mikkers: ‘Ik heb er drie dagen lang ruzie over gemaakt, maar uiteindelijk heb ik mij er bij neergelegd in de wetenschap dat ik weer een heleboel heb uit te leggen.’
Aan een van de kozijnen bij zijn werktafel hangt een spreuk van Werner Herzog: ook dwergen zijn klein begonnen. ‘Zo’n uitspraak is een paradox en aan de andere kant is het echt een constatering dat dwergen niet klein zijn, dat onzichtbare wordt op een mooie ludieke manier geformuleerd.’ In zekere zin geldt dit ook voor zijn schrijversbestaan. Met een enorme discipline en vasthoudendheid werkt hij aan wat zijn levenswerk moet worden. ‘Volgens mij is het een zekere vorm van domheid ? als je verstandig bent, doe je dit jezelf niet aan ? je kunt je tijd zoveel aangenamer doorbrengen dan in je eentje achter de computer zitten. De enige verklaring is dat het leven zelf niet interessant genoeg is. Voor mij geeft schrijven zin aan het bestaan ? het is natuurlijk een uit de lucht gegrepen idee dat niet op waarheid berust, maar je moet ervoor zorgen dat je achter dat idee aan blijft hobbelen ? dan kun je blijven schrijven ? vooral als je geen gevierd schrijver bent. Ik heb inmiddels twaalf boeken geschreven die nauwelijks zijn aangeslagen. Als ik van de royalty’s moest leven was ik als 26 keer dood geweest.’ Voor Omroep Brabant werkt Mikkers als redacteur bij het programma De Wandeling. Twintig jaar geleden was hij zeven jaar lang leraar Nederlands. Onlangs vroeg zijn oude school in Oosterhout of hij wellicht zin had om een paar uren les te geven. Dat heeft hij even overwogen. ‘Met kinderen omgaan, dat vind ik prachtig, met sommige leerlingen had ik een speciale band en dat was heel prettig.’
‘Ik kan me bijna niet meer voorstellen dat het zo ver weg is; voor de huidige generatie scholieren is het volstrekt ondenkbaar wat er is gebeurd. Dat we zes dagen in de week les hadden, dat we ’s avonds hier sliepen, dat we het weekend hier doorbrachten, zonder televisie en bijna geen radio en krant. Met woorden probeert Mikkers nu de vergankelijke tijd te vangen. Ooit schreef hij: ‘De wereld moet in taal koud worden, wanhoop of waanzin moeten in woorden hun unieke gestalte krijgen; zonder werken in taal blijven alle stemmingen en gevoelens faits divers. Niet interessanter dan ander gemengd nieuws.’ Met deze indrukwekkende roman blijft hij zichzelf trouw.

‘Tussen de laatste rookflarden door zagen ze dat een roofvogel uit de donkerte van het gebouw te voorschijn kwam. Hij zette zijn klauwen om de rand van de raamopening, keek om zich heen, bewoog zijn kop op en neer, spreidde zijn vleugels. Daar ging hij. Na een aantal slagen dreef hij op de lucht en beschreef een bocht boven het gebouw en de cour, zweefde, en sereen en rustig ging zijn kop van links naar rechts, zijn ogen speurden de horizon af, hij legde zich in het bed van zijn vleugels, op het wollen matras van de wind en zweefde weg, verenigde zich met de verte, de eindeloze eindigheid.’

Het einde van de eeuwigheid ? Tymen Trolsky. Uitgeverij Aspekt ? isbn 90?75323?91?3. Prijs ƒ 39,95. Meer info: http://let.kub.nl