Eindelijk is het boek er: Martin Ros vijftig jaar op wacht: schetsen over een boekfanaat. Een jaar geleden besloot uitgeverij Aspekt, de uitgeverij die door Perry Pierik met ondersteuning van Martin Ros werd opgericht in 1994, een boek uit te geven met teksten gewijd aan Martin Ros en geschreven door auteurs die bevriend met hem zijn of hem in elk geval van nabij kennen. Maarten ‘t Hart, Wim Hazeu, Jeroen Wielaert en Hans Renders, ooit docent aan de Academie voor de Journalistiek in Tilburg en nu professor in Groningen, schreven een tekst. Ook ik werd gevraagd. Ik voldeed graag aan de uitnodiging. Ros speelde een belangrijke rol in mijn leven als schrijver. Hij begeleidde mijn publikaties met enthousiast commentaar, schreef over me in zijn Literair Logboek in de NRC, vroeg om bijdragen voor het literaire tijdschrift Maatstaf en stompte me vooruit, naar de volgende uitgave. Met onze correspondentie zou een boek gevuld kunnen worden.
Ik schreef dus een tekst en wachtte daarna op het verschijnen van het vriendenboek. Gister, zaterdag 25 april, plofte het op de deurmat. Martin Ros vijftig jaar op wacht: schetsen over een boekfanaat. Ik citeer hier een fragment uit mijn bijdrage die ik de titel gaf De hyperbool als levenswijze.
DE HYPERBOOL ALS LEVENSWIJZE (Fragment, begin tekst)
‘Van de mij zeer bevriende Oscar Timmers vernam ik over uw vele interessante plannen en ik las natuurlijk al van de titels die op stapel staan.’ Zo luidde de eerste regel van de eerste brief die ik van Martin Ros ontving, gedateerd 18-2-’74. Geschreven met de typemachine waarmee hij 30 jaar later, zo neem ik aan, nog altijd zijn brieven schreef. Hij vroeg daarin of ik een schriftelijk interview wilde geven. Ik ging in op zijn verzoek. ‘Hopelijk voldoet bij gebreke van ‘n foto van mezelf, ‘n foto van Aliesje./ Wilt u mij de gebrekkige stijl van deze brief vergeven? U weet waarschijnlijk dat op dit ogenblik in ‘t Zuiden volop carnaval gevierd wordt.’ Dit was het begin van een langdurige briefwisseling. Een briefwisseling waarin zinnen voorkwamen als ‘Het carnaval herinner ik me slechts van één keer, dat was in 1960 en ik heb er toen een hernia van opgelopen dus zal het me heugen. Ik weet nog dat na veel barre kou ineens de lente inviel en we veel damesgeil te slikken kregen. Ik heb nog achter een boerderij staan huilen als een kind. Denk ik aan Brabant in de nacht dan word ik om de slaap gebracht en zo is het.’ (Martin Ros 8-3-’74)
Het zou een jaar en drie maanden duren voordat Martin en ik elkaar persoonlijk leerden kennen. Ik publiceerde onder pseudoniem en wilde mijn identiteit aan niemand – behalve aan een handvol vrienden en familieleden – prijsgeven. Martin evenwel drong er herhaaldelijk op aan elkaar te ontmoeten en ik stemde er tenslotte mee in dat we elkaar op 25 april 1975 in Leiden zouden treffen. Tymen Trolsky was uitgenodigd door Jan Pieter Guépin om deel te nemen aan een poëzievoordracht onder de titel Sonnetten die klinken als een klok. Om het publiek gelegenheid te geven vast te stellen of mijn sonnetten klonken als een klok, maakte ik een pendule onklaar. Die bleef, eenmaal opgewonden, twee uur lang slaan. Omdat ik niet herkend wilde worden, trad ik niet zelf op. Ik had een uitstekende plaatsvervanger in de persoon van JACE van de Ven, student en rechtbankverslaggever voor een regionale krant in Brabant. In de Pieterskerk in Leiden begeleidde de pendule met zijn zangerige slagen het lezen van de sonnetten van Trolsky. Na afloop ontvingen de bezoekers een vlugschrift waarin Trolsky’s optreden zeer kritisch werd gerecenseerd.
(Zie verder De hyperbool als levenswijze, in Martin Ros vijftig jaar op wacht: schetsen over een boekfanaat, uitgeverij Aspekt, vanaf 28-04-09 in de boekhandel.