Nachtleven

Aanzet tot het schrijven van deze bundel lag in het idee dromen die regelmatig terugkwamen vast te leggen. Mijn dochter was zeven, ik bouwde aan een atelier in de tuin, het schrijven stond al jaren stil. Het waren surrealistische dromen: ik vloog tegen draden die in de lucht waren gespannen, zwierf over eindeloze steppen in Rusland waarbij ik dorpen ontweek, vluchtte voor mijn vader die me achtervolgde, slaagde er niet in mijn eindexamen middelbare school te halen, kon als leraar de weg niet vinden in het schoolgebouw waar ik les gaf. Nachtmerries die ik wilde temmen. Zoals de haan op een toren bliksems vangt en die opsluit in zijn aarden kist.

Later ontstond het idee om de losse gedichten onderdak te bieden, een plaats om te nestelen, als zwaluwen in een bakhuis. Ik voegde een begin toe, een slot. Daarmee kregen de gedichten een eigen plek in een verhaal, het verhaal waarin het hoofdpersonage een motorongeluk meemaakt, een hersenoperatie ondergaat, een periode van desoriëntatie beleeft en uiteindelijk de kliniek waar hij herstelde, mag verlaten.

De bundel leidde jarenlang een teruggetrokken bestaan. Ik voelde niet de drang ermee naar buiten te komen. Ik wilde ermee wachten tot boek zes van mijn romancyclus Het Wolfsbit zou verschijnen. Nachtleven, die titel gaf ik de bundel, zou achterin worden opgenomen. En de gedichten zouden worden toegeschreven aan Eugène Pafort, een personage uit Het Wolfsbit. Maar na de verschijning van het vierde boek stokte het schrijven van de cyclus.

Wel stuurde ik gedichten uit de bundel naar literaire tijdschriften. Ze vonden daarin met wonderlijk gemak een plek, het eerst in Optima, onder het pseudoniem Eugène Pafort. Dat het sonnet na de Tweede Oorlog, met de opkomst van Vijftigers, het stempel van burgerlijkheid, conservatisme, stoffigheid, kunstmatigheid, sentimentaliteit kreeg opgedrukt, was niet te merken. Een enkeling kwam ook in een bloemlezing terecht.

Het is nu anderhalf jaar geleden dat de redactie van de Brandonpers mij vroeg of ik kopij voor een uitgave had liggen. Dat had ik dus.

Sinds enkele jaren werk ik regelmatig samen met Daisy Karthaus, mijn levensgezellin. Zij schildert en maakt illustraties. Zij nam de uitdaging aan om afbeeldingen bij de gedichten te maken. Doordat zij haar licht over deze bloemen van de nacht liet schijnen, gingen ze bloeien.

Zo is een boek ontstaan met tweeëntwintig sonnetten en tien aquarellen.