Reizen 2

Begin 1986 vloog ik voor de eerste keer naar Peru. Ik was op het idee gebracht door een man die ik in Amsterdam had ontmoet, op een woonboot. Hij voer in een kano, een zogenaamde pequepeque, vanaf de monding de Amazone op, en verbleef een half jaar op en aan de rivier. Later belandde hij in de beruchte Lurigancho gevangenis in Lima.
Rivieren hebben mij altijd gefascineerd, van kindsbeen af. Een rivier is een verbinding van alle leven en en alle levende culturen op aarde, wie in een boot stapt, kan de hele wereld bereizen en overal komen. De rivier is de weg bij uitstek om de wereld te verkennen. Ik ervaar de symbolische waarde van de rivier als de verbindingsweg tussen de meest uiteenliggende culturen en tijden, heel sterk. Maar ook onder water is de rivier een wereld van raadselen, met een dieren- en plantenleven die weinigen kennen. Op het land leven in een wereld tussen twee andere werelden: tussen de wereld van de vogels, stormen en sterren en die van de vissen en andere dieren in rivieren, meren en zeeën.
Ik wilde de machtigste en rijkste rivier ter wereld bevaren en leren kennen. De Amazone kent een verscheidenheid aan levensvormen die in geen enkele andere rivier voorkomt. Ik las allerlei reisboeken, ook oude, zoals van de Britse kolonel Fawcett die als landmeter de grenzen voor een deel op kaart vastlegde tussen Peru, Ecuador, Brazilië en Bolivië.
Begin februari vertrok ik. In 1987 reisde ik er voor de tweede keer naartoe, vooral om nog materiaal te verzamelen voor de reisroman De weg van de regen, een boek dat in 1990 verscheen en grotendeels gebaseerd was op brieven die ik vanuit Peru verstuurde.
De foto toont een coca kauwende Peruaan die in een poncho voor zijn grashut zit met daarnaast een berg aardappelen: zijn volledige bezit. Hij zat bij zijn hut op een helling, in de diepte met nevels gevulde dalen, geen sporen van bewoning of tekenen van leven zover het oog reikte.
In 1996 reisde ik voor de derde keer door Peru (en Ecuador).

Alledrie de keren dat ik door Peru reisde, logeerde ik als ik in Lima was, in Hotel Europa aan Plaza San Francisco. Het is een hotel met minimaal comfort, maar de kamers zijn ruim, de huur is laag, het personeel makkelijk, en er is veel leven op het plein voor het hotel. Een hotel dat de budgettraveller op het lijf geschreven is. Vijftig meter ervandaan, op de hoek Ancash-Azangaro, was en is wellicht een ander, gezelliger en luidruchtiger low-budget hotel waar reizigers elkaar kunnen ontmoeten en informatie uitwisselen, waar eten voorradig is, drank, gezelschap en tv. Hotel Europa komt veelvuldig voor in De weg van de regen, alsook de mooie, rijk aangeklede Iglesia San Francisco ertegenover, met een klein museum in de kelders. Als ik vanuit Nederland in Lima was aangekomen, liep ik altijd even de kerk binnen om door de herkenning van de sfeer die ik er aantrof, van mijn gevoelens van ontheemding verlost te worden en aan mijn reis te kunnen beginnen.
Toen ik in 1996 dezelfde truc wilde toepassen, merkte ik dat ik telkens als ik een kerk binnenging, ik door droefgeestigheid werd gegrepen. Ik had daar geen verklaring voor, tot ik opeens begreep dat zich tussen mij en de sfeer die ik in katholieke kerken aantrof iets geschoven had: de dood in 1995 van kapucijner oom Jan Mikkers met wie ik mijn eerste reis had gemaakt en de liefde voor reizen in mij wakker had gemaakt.
Of de deur van Hotel Europa er zo nog uitziet, is de vraag. Bij mijn laatste verblijf vond er vijfhonderd meter verderop, in Avenida Abancay, een bomexplosie plaats. Door de luchtdrukschok viel de helft van de letters boven de deur naar beneden.

Rond 1990 heb ik veel gereisd.
Eind 1989 en begin 1990 reisde ik door Turkije en Griekenland. Ik wilde Troje zie, de stad waar de Griekse legers naartoe voeren om Helena terug te halen en vanwaar Odysseus vertrok na de inname van de stad, om nog zeven jaar op zee rond te zwerven. Zes jaar lang moest ik zijn avonturen in het Grieks lezen, duizenden uren bracht ik in klaslokaal en studiezaal door met in dag- en lamplicht de in oud-Grieks opgeleverde Ilias en Odyssee uit te spellen en er later examen in te doen. Zo stond ik op een winterse ochtend in mijn eentje op de half uitgegraven resten van Troje en keek uit over een laagvlakte naar de verte waar de zee moest liggen waar Odysseus gekomen en weer vertrokken was. De zee lag nu kilometers verder weg dan rond 1200 voor Christus. IJskristallen schitterden op de grasstengels en na enkele uren rond gedrendeld te heben, liep ik naar de weg terug om te kijken of ik een bus aan kon houden.
Ik bezocht ook Ephese, Efes in het Turks, de stad waar de apostel Paulus brieven schreef die later in de bijbel terecht kwamen. De verlaten stad maakte indruk op me, met de prachtigste lanen van wit marmer die ik ooit zag, gerestaureerde tempel en bibliotheek, sauna en bordeel. Ik bracht er een hele dag door, in mijn eentje, en fotografeerde Athene toen die in de vermomming van een uil op een zuil neerstreek en volgde wat ik deed.
Ik bezocht ook Samos, Chios en Lesbos, het eiland waar Sappho haar prachtige gedichten schreef. Daarna reisde ik met dochter en gezellin met de auto de Peloponnesos rond en bezocht Ahene.

In de zomer van 1990 reisde ik twee maanden door Australië. In gezelschap van Buff Hunter, een met de aboriginees bevriende jager, bezocht ik Arnhemland en zwierf langs de kust tegenover Groote Eylandt dat te voet bereikbaar leek bij laag water, maar ik heb het er toch maar niet op gewaagd, reed in een tot bus omgebouwde legertruck, een sixwheeldrive, van Darwin door de bush naar Cairns, volgde een cursus diepzee duiken en dook in het Great Barrier Reef, reed daarna met een Amerikaanse jongen die een oude buick had gekocht, langs de westkust via Brisbane naar Sydney waar ik het vliegtuig terug nam.
Het diepzee duiken was fascinerend voor mij, omdat ik met eigen ogen kon aanschouwen hoe de wereld onder water er uitzag. Ik zag het spel van het licht op de rotsen onder water, alle soorten kleurige vissen, het leven onder water bij nacht, als ik met een lantaarn op de bodem en in nissen scheen waar vissen hingen te slapen. Ik nam daarna ook nog te leren vliegen, bijvoorbeeld met een deltavlieger, dan had ik me in en door alle elementen bewogen en was korte tijd een geweest met vis en vogel. Dat vliegen laat nog op zich wachten, de droom is nog springlevend.
Een Deense slagersjongen was mijn buddy. Hij kreeg het duiken moeilijk onder de knie en meer dan eens vroeg me af of ik door hem gered zou worden als me onder water iets overkwam. Meer dan eens ook raakten we elkaar kwijt.
Australië is een hard continent, met een ieder-zorgt-voor-zichzelf mentaliteit, weinig culturele diepgang, een uitstekende omgeving voor de ‘loner’ die houdt van een lege uitgestrektheid om zich heen.

Soms leent een beeld of tafereel zich ervoor om een foto te componeren, zoals hier in een buitenwijk van Florence. Net voor een viaduct was meer dan levensgroot een reclamebord boven de muur van natuursteen aangebracht. In de muurbevond zich een ‘blind raam’, een metalen omkadering die geen doel scheen te dienen. Ik vroeg mijn gezellin een houding aan te nemen die suggereerde dat ze ernaar toe wilde klimmen. Toen ik de knop van het toestel indrukte, kwam er een skeeler onder het viaduct doorrijden. Tot stilstand gekomen nam hij het tafereel in ogenschouw en vroeg hij zich af wat er gebeurde.

Decennia lang beschouwde ik het als een tekortkoming dat ik nooit in de Verenigde Staten was. In december 2004 vloog ik met mijn gezellin naar Miami, huurde een auto, verkende de Everglades en reed door de staten Alabama en Mississippi naar New Orleans in de staat Louisiana. Dat was een half jaar voordat de orkaan Katrina de stad grotendeels onder water zette. Ik wilde een indruk krijgen van de bakermat van de jazz, New Orleans, van het hedendaagse muziekleven ter plekke, maar daarnaast wilde ik de Mississippi zien. Jaren geleden las ik Het leven op de Mississippi van Mark Twain, en ik had een ander boek gevonden, De Mississippi van Jonathan Raban, een lijvige beschrijving van het afzakken van de rivier in een roeiboot, en dat fris van de lever geschreven verslag wakkerde mijn belangstelling voor de rivier flink aan. Na New Orleans reden we daarom eerst naar de Mississippi Delta, daarna zoveel mogelijk langs de rivier naar het noorden naar Baton Rouge, en vandaar langs de rivier weer terug naar het zuiden, en terug naar Florida waar we langs de oostkust naar beneden afzakten. Overal was schade te zien die orkanen aan de strandhuizen en flats hadden aangericht. Langs de kust vielen veel vogels waar te nemen, vooral bruine pelikanen. Vlakbij Stuart waar een pier de zee in stak, werden pelikanen regelmatig door vissers aan de haak geslagen en binnengehaald, om na verlost te zijn van de angel weer aan lucht en water prijsgegeven te worden en door een andere visser aan de haak geslagen te worden. Het was bijna onmogelijk, zo merkte ik zelf toen ik een hengel van een visser overnam, een gevangen vis snel genoeg binnen te halen, om niet ook een pelikaan cadeau te krijgen.

In januari 2006 ontving ik een uitnodiging van vrienden die begonnen waren aan een reis om de wereld, om mee de Gambia op te varen in hun zeilboot. Ze kenden mijn fascinatie voor rivieren. Het was een mooie tocht, met vele soorten vogels op de oevers – te determineren met behulp van een in het Nederlands geschreven Gambia Vogelgids -, nijlpaarden in het water, talrijke ontmoetingen met Gambianen in dorpen aan de oever en verder op het land, in kleine bootjes op het water, hun netten bewakend. Na de zeiltocht reisde ik in een met passagiers volgepropte open vrachtauto terug naar Banjul, naar het vliegveld. Een verslag van de reis is te vinden op http://www.atlasreisboekwinkel.nl/ en http://www.nije-faam.nl/.