INTERVIEW MET WIM BOERBOOM (fragment 4)

In hoeverre had de studentenbeweging invloed buiten de universiteit ?

De term studentenbeweging  is een koepelbegrip. Ik heb me in de jaren zeventig en tachtig enkel met de POLEK-beweging bezig gehouden en ken daar de geschiedenis van. Maar dat was in die jaren aan de Hogeschool eigenlijk ook het enige restant van de studentenbeweging uit de jaren zestig. Ik beperk me dus maar tot de POLEK-beweging

De POLEK-beweging had invloed buiten de Hogeschool. Ik heb al gezegd, dat op de inleidende cursus ook studenten van de Kunstacademie en het Conservatorium af kwamen.

POLEK-studenten onderhielden echter ook contacten met de gevestigde vakbonden, met de scholingscentra. Al tijdens de Meirevolutie in Parijs in ’68 wilden de studenten met de arbeiders, in dat geval die van Renault, in contact komen. Want de arbeiders vormden de revolutionaire klasse. Die wens hadden ook de POLEK-studenten.

Er is in de periode vanaf ’73 tot het einde van de jaren zeventig een intensief contact geweest met het scholingscentrum van de Industriebond  NVV in Nunspeet en de Henri Polakstichting, scholingscentrum van de hele NVV, in Epe. En later in de jaren zeventig met het scholingscentrum van de Abvakabo. Er zijn nogal wat bijeenkomsten geweest in respectievelijk Nunspeet,  Epe en op ‘Avegoor’ van Abvakabo in Ellecom.

Nieuwe afdeling ABVA-KABO aan KHT

Eerste groep leden van Abva-Kabo aan universiteit 1977

 

 

 

 

Het contact kwam min of meer door toeval tot stand. Het eerst was daar de Industriebond.[1] Via deze bond kwamen we bij de Henri Polakstichting terecht. Om dit soort contacten ging het ons. Telkens als ik over een sociaal-economisch thema een inleiding moest geven, nam ik zoveel studenten mee als er in mijn auto konden. Ze bereidden het thema voor. En als dan na de inleiding de cursus werd  voortgezet in discussiegroepen, met een plenaire bijeenkomst in de namiddag, dan speelden zij daarbij een belangrijke rol.

Deze contacten met de vakbeweging gaven veel voldoening. De leden van de POLEK-groep hielden zich met deze thematiek bezig naast hun reguliere studie.

Bij de Meirevolutie in Parijs stelden de communisten en de arbeiders van Renault zich op achter de studenten. Maar al gauw, nog tijdens de revolutie, keerden de communisten en de vakbonden zich van de studenten af.

Wij hebben lang goede contacten gehad met de vakbonden. Maar eind jaren zeventig, begin jaren tachtig waren er al tekenen dat het tij keerde. Met de afdeling Scholing en Vorming van de Abvakabo hadden we een zogeheten arbeidsvoorwaardenkalender ontwikkeld. Het bleek dat in de totstandkoming van de jaarlijkse nieuwe arbeidsvoorwaarden een patroon zat. Elk jaar speelden dezelfde gebeurtenissen zoals het uitkomen van het Centraal Economisch Plan, van de Macro-economische Verkenningen, het verslag van de Nederlandse Bank, van de Voorjaarsnota enzovoorts een rol bij het onderhandelingsproces tussen bonden en werkgevers. Aan de hand van deze kalender konden de vakbondsleden van goede informatie worden voorzien. Van deze Arbeidsvoorwaardenkalenders hadden we er in overleg met de afdeling Scholing stapels laten drukken, die in de afdeling gebruikt zouden worden. Maar dat liep uiteindelijk op een fiasco uit. Wat er binnen de Bond precies is gebeurd, is ons nooit duidelijk geworden. Op een gegeven moment werden we door voorzitter Van der Scheur uitgenodigd voor een gesprek, alwaar we zonder verdere verklaring afgeserveerd werden. En de functionarissen van Scholing en Vorming moesten hun contact met ons verbreken. Wel kregen we de kosten van de gedrukte kalenders vergoed.

Goed, we stellen vast dat de kritische beweging die aan de universiteit ontstond, zich nadrukkelijk buiten de universiteit deed gelden. Wat gebeurde er verder intern, op de universiteit zelf? Of was het congres Capitalism in the Seventies het laatste noemenswaardige wapenfeit?

Nee, de kritische krachten, om zo te zeggen, bleven tot in de jaren tachtig actief aan de universiteit. Ze waren zeer aanwezig, met namen de leden van POLEK.

Bij veel van wat er op de universiteit gebeurde, raakte POLEK op een of andere wijze betrokken. Zo ook bij een reis naar de toenmalige Volksrepubliek China. (Boerboom pakt een boek. Het omslag laat een titel zien in Chinese karakters. De titelpagina aan de binnenkant vermeldt: Verslag van een studiereis naar de Volksrepubliek China). Chiel Wester, hoofd van het Bureau Buitenland van de Hogeschool, had altijd grootse plannen en die wist hij dikwijls ook nog te realiseren. Hij had in de jaren zestig al een reis naar de toenmalige Sowjet-Unie georganiseerd. En zo was bij hem begin jaren zeventig het idee gegroeid een reis naar China te organiseren.

Wester bezat een vooruitziende blik, want de door China gesteunde oorlog in Vietnam was nog niet ten einde en er waren nauwelijks contacten met het China van Mao. De eerste veranderingen daarin kwamen van de Verenigde Staten toen de Amerikaanse president Nixon met zijn minister van Buitenlandse Zaken Henri Kissinger, of was die toen nog adviseur voor buitenlandse zaken? China bezocht. In het kielzog van dit bezoek ontstond de Ping-Pongdiplomatie, zo genoemd naar de uitwisseling van Chinese en Amerikaanse ping-pongteams. Deze diplomatie beperkte zich al snel niet meer enkel tot Amerika. En op die trein sprong Chiel Wester.

Hij kreeg het voor elkaar dat een groep van drie hoogleraren, een medewerker, dat was ik, en een twintigtal studenten in mei 1975 een bezoek konden brengen aan China. De POLEK-studenten waren er als de kippen bij om zich op te geven. En zo werd de reis eigenlijk een POLEK-gebeurtenis.[2]

Reis naar China
Het gezelschap dat de reis naar China maakte (mei 1975)

 

 

 

 

De reis werd aangegrepen om duidelijkheid te krijgen over de vraag hoe we verder moesten met POLEK. We kwamen overeen dat we nog eens een poging zouden wagen het vak Politieke Ekonomie als een regulier vak in het programma opgenomen te krijgen. Deze keer niet via een rondetafelgesprek, maar via een voorstel, door mij ingebracht in mijn vakgroep.

Na thuiskomst heb ik in de grote vakantie een nota geschreven en deze in de eerste vakgroepsvergadering na de vakantie ingebracht. Ik heb daarin voorgesteld, dat ik gezien de grote belangstelling bij studenten, binnen de vakgroep vrijgesteld zou worden en de opdracht zou krijgen een inhoudelijk concept Politieke Ekonomie op te stellen en hierbij telkens de vakgroep zou betrekken. De nota werd ondersteund door onder andere professor Plattel, Sociale Wijsbegeerte, en Lou Keune, wetenschappelijk hoofdmedewerker Ontwikkelingsvraagstukken.

Je kreeg dus binnen de Hogeschool steun voor je wens Politieke Ekonomie op de agenda te zetten?

Er moesten heel wat hindernissen overwonnen worden. De bewuste vergadering pakte anders uit dan ik had gehoopt. Kennelijk was er al vooroverleg geweest. Ik werd meteen geattaqueerd door professor Van de Klundert, nota bene de hoogleraar met wie ik binnen de vakgroep mijn onderwijs en onderzoek geacht werd in te richten.[3] Ik moest de nota maar herschrijven, want ik had daarin, verwijzend naar 1969, beweerd dat hij toen marxistische economie had gedoceerd. En dat was volgens hem niet zo. Ik moest die informatie weghalen. Hij had ‘kritische economie’ gedoceerd. Op dat moment voorzag ik niet meteen de consequenties van het schrappen en ik zei dat ik er niets voor voelde, temeer omdat ik in een soort kruisverhoor van meerdere vakgroepsleden terecht was gekomen en bang was vergissingen te begaan. Hierop sprak Van de Klundert de formule uit dat ik niet meer ‘in overeenstemming met’ hem mijn onderwijs en onderzoek kon inrichten. Waarop de voorzitter, professor Schouten, reageerde met: ‘Tja mijnheer Boerboom, dan hangt u binnen de vakgroep in de lucht; dan zullen we u moeten teruggeven aan het bestuur van de faculteit.’ Derhalve: hernieuwde poging mislukt.

De studenten hadden inmiddels een blad in het leven geroepen Kappataal, verwijzend naar de Griekse kappa, het symbool voor kapitaal in het boek Exacte Economie van professor Schouten. In dit blad hekelden en propageerden zij er lustig op los, soms op de rand van het oirbare. Bovendien bezetten POLEK-studenten, dan wel sympathisanten met POLEK, inmiddels ook zetels in de faculteitsraad. Om hun streven onder de aandacht van medestudenten en ook geïnteresseerden buiten de Hogeschool te brengen, organiseerden ze in het studiejaar ’75-’76 een spraakmakend debat tussen Mandel en professor Heertje. Ook startten ze in overleg met studenten van de Universiteit van Amsterdam een poging tot de uitgave van een Tijdschrift voor Politieke Ekonomie.[4]

IMG_0007 - 1POLEK voert actie voor de benoeming van Jörg Glombowsky tot hoogleraar PEMO

 

 

 

 

Dat alles leidde ertoe dat de faculteitsraad besloot tot het houden van een hoorzitting inzake de wenselijkheid van een herinvoering van het vak Politieke Ekonomie in februari 1976. Als voorbereiding hierop schreven de studenten een Roodboek Politieke Ekonomie. Dat werd vervolgens afgekraakt door de vakgroep Algemene Economie.

In de aanloop naar het debat werden de kritische studenten zich steeds meer bewust van de ongelijke positie die ze zouden innemen: studenten en één medewerker versus hoogleraren en medewerkers van de faculteit. Ze besloten naast uitgave van het Roodboek prominente figuren die thuis waren in Politieke Ekonomie, in het bijzonder de marxistische tak, uit te nodigen voor een debat dan wel een inleiding ter voorbereiding van de hoorzitting. En zo verschenen inmiddels in een bomvolle aula op drie donderdagen  in januari en februari na elkaar: Ernest Mandel, Rudi Dutschke en Joan Robinson. Mandel kon nog afgedaan worden met: nou ja, een marxist. Dutschke met: nou ja een radicaal. Maar om Joan Robinson, leerlinge van Keynes en internationale icoon op het terrein van de Algemene Economie, kon men niet heen. Het werd een levendig tweede semester in het studiejaar 1975-1976.

Joan Robinson
Joan Robinson – Pleitbezorgster voor erkenning van marxistische Politieke Economie als economische wetenschap, KHT 16-02-1976

 

 

Dutschke die in 1968 ternauwernood een moordaanslag overleefde, werd ook in die jaren nog gezien als een controversiële figuur, niet? Hij was het die pleitte voor ‘een lange mars door de instituten van macht’ om zo van binnenuit de overheid en de samenleving radicaal te veranderen.

De komst van Dutschke leverde het nodige spektakel op. Hij was tot persona non grata verklaard. We moesten de Tweede Kamer bewerken om dit op te heffen. Hij kreeg tenslotte toestemming om te komen, maar mocht tussen Schiphol en de Hogeschool nergens stoppen, laat staan uitstappen. Hij werd door een van de studenten opgehaald. Op de universiteit zorgde zijn komst voor de nodige opwinding. De afdeling publicity had een persconferentie georganiseerd. Na deze persconferentie sprak professor Schouten met De Telegraaf. Het gevolg was dat de volgende dag een verslag verscheen in De Telegraaf waarin POLEK, Kappataal, enige met name genoemde studenten en Boerboom vergeleken werden met Der Stürmer, een anti-semitisch naziblad uit de jaren twintig van de vorige eeuw. Dat hebben we niet geaccepteerd. We zijn naar de rechter gestapt, teneinde een rectificatie af te dwingen. Toen we de zaak wonnen, kantelde de verhouding in de faculteit en eigenlijk in de hele Hogeschool, in die zin dat men, dat wil zeggen het faculteitsbestuur, grote delen van de faculteits- en hogeschoolraad, maar ook individuele hoogleraren en medewerkers, eveneens van andere faculteiten, het verzoek van de POLEK-studenten serieus begon te nemen. Daar droeg het bezoek van Joan Robinson, een week nadat Dutschke diepe indruk had gemaakt, het nodige toe bij. Dat zij voor die ‘linkse radicale onrustzaaiers’ bereid was naar Tilburg te komen om  in een bomvolle aula onze zaak, de invoering van het vak Politieke Ekonomie, te bepleiten, en dit in aanwezigheid van onze opponenten die in groten getale aanwezig waren – dat bleef niet zonder gevolgen.

Rudi Dutschke
Rudi Dutschke – Deelnemer aan hearing over wetenschappelijke status marxistische Politieke Economie, KHT

 

 

 

Na de hoorzittingen, midden februari ’76, ontstond er een zekere rust binnen de faculteit. Ons verzoek werd op de agenda van de raadsvergaderingen geplaatst. Maar onze opponenten gaven niet zomaar op. Er moest eerst maar eens een faculteitsbesluit komen, inhoudende dat de Politieke Ekonomie, in het bijzonder marxistische Politieke Ekonomie, een wetenschappelijk legitieme stroming binnen de economische wetenschap was. Die hobbel werd genomen. De volgende hobbel was het antwoord op de moet er een aparte vakgroep komen of kon het nieuwe vak ondergebracht worden bij de vakgroep Algemene Economie. Degenen die mijn nota hadden verworpen, eisten nu dat het nieuwe vak ondergebracht zou worden bij Algemene Economie. Inmiddels had de faculteit een nieuwe  voorzitter gekregen, professor Bannink. Hij bracht rust en loodste op een neutrale wijze het hele gedoe in een correcte besluitvorming. Het werd: een nieuwe zelfstandige vakgroep met de naam: Politieke Ekonomie en Maatschappelijke Orde (PEMO).

Maatschappelijke Orde?

De POLEK-groep die inmiddels aanhangers had gekregen onder studenten binnen alle faculteiten, maar ook onder wetenschappelijk en zelfs technisch en administratief personeel, had geen behoefte aan de toevoeging Maatschappelijke Orde. Het was er aan toegevoegd op instigatie van de vakgroep Algemene Economie, omdat binnen de vakgroep een hoofdmedewerker, later hoogleraar opereerde die Economische Orde doceerde. Deze zou dan de leerstoel kunnen gaan bekleden.

De faculteit benoemde mij vast in de nieuwe vakgroep.

Gomblowski
Jörg Glombowski

 

 

 

 

 

De volgende hobbel was de instelling van een benoemingsadviescommissie die een sollicitatie voor de toekomstige hoogleraar moest organiseren.

De verhoudingen binnen die commissie lagen ongeveer gelijk. Ik was één van de leden en kon dus mede mijn toekomstige hoogleraar ‘uitzoeken’. Na het doorworstelen van ongeveer tachtig sollicitaties van internationale gegadigden, bleven er drie over, onder wie Jörg Glombowski uit Berlijn.

En daarmee was de benoeming zo goed als rond?

Nee, zeker niet. Er volgde nog het nodige spektakel. De normale gang van zaken bij zo’n benoeming was dat de faculteit de zusterfaculteiten om advies vroeg inzake de professorabele status van een kandidaat. In het geval van Glombowski ook de Duitse zusterfaculteiten. De adviezen kwamen binnen bij de benoemingsadviescommissie waarvan de leden een zwijgplicht naar buiten hadden. De commissie was verdeeld en gaf een verdeeld advies aan het faculteitsbestuur en de faculteitsraad. De Nederlandse zusterfaculteiten, onbekend met het vak en de kandidaat, hielden zich in hun advies op de vlakte. De Duitse ‘Gutachtungen’ waren allemaal positief tot neutraal. De Nederlandse uitzondering was professor Hans van de Doel van de Universiteit van Amsterdam, die een negatief oordeel over het vak en Glombowski had gegeven. Zijn advies werd munitie in de handen van de opponenten, alle positieve Duitse Gutachtungen ten spijt. De pro-POLEK-leden van de commissie konden door hun zwijgplicht niet naar buiten optreden. De studenten die via geruchten hadden vernomen wat er zich binnen de commissie afspeelde, wilden de patstelling doorbreken. Ze braken toen de besluitvorming inmiddels op het niveau van het bestuur van de Hogeschool was aangekomen, in in de burelen van het bestuur, alwaar ze de Duitse Gutachtungen ontdekten, maar ook interne correspondentie die er op wees dat het bestuur de benoeming wilde blokkeren.

Zowel studenten als bestuurders waren woedend op elkaar. De eersten omdat ze zich bedonderd voelden, de tweeden omdat er ingebroken was. De zaak werd gesust in die zin dat de studenten de gestolen papieren weer terugbezorgden. Maar uiteraard hadden ze de teksten van de zusterfaculteiten gekopieerd. Toen de discussie over de professorabele status van Glombowski zich in negatieve richting dreigde te ontwikkelen, omdat naar buiten niet bekend was hoeveel positieve Duitse adviezen er lagen en de pro-POLEK commissieleden naar buiten niet aan de discussie konden deelnemen, plakten zij alle gekopieerde adviezen op de ramen van de glazen gang tussen de toenmalige gebouwen A en B. De secretaris van het bestuur gaf opdracht ze te verwijderen, waarna de studenten een nieuwe lading aanbrachten. Wederom de opdracht: verwijderen; en wederom een nieuwe lading enzovoorts. Dat heeft zich, naar ik me herinner, wel tot zes keer toe herhaald. Toen liet de secretaris ze hangen. De goegemeente had er toch al kennis van kunnen nemen.

Nadat de Hogeschoolraad positief had beslist, ging dat besluit naar het stichtingsbestuur, het hoogste bevoegde gezag met een vertegenwoordiger van het episcopaat. Normaal zou een benoemingsbesluit in een vergadering van het stichtingsbestuur een hamerstuk zijn. Zo’n stichtingsbestuur kent uiteraard niet alle ins en outs en moet afgaan op de besluitvorming op een lager niveau. Met dít besluit liep het anders, ook al omdat in een laatste poging een klein aantal diehards, onder wie leden van mijn eigen vakgroep, achter de rug van alle besluitvormende gremia zoals faculteitsraad en hogeschoolraad om, zich rechtstreeks tot het stichtingsbestuur hadden gewend en de benoeming van Glombowski hadden afgekraakt. Als ik me wel herinner schreven studenten ook nog een brief aan kardinaal Alfrink. En zo begon de laatste akte.

 


Voetnoten toegevoegd door Wim Boerboom

[1] Ik gaf in de eerste helft van de jaren zeventig nogal eens inleidingen buiten de Hogeschool. In 1973 en 1975 sprak ik op twee congressen aan de VU, hield inleidingen voor studenten in Nijmegen, voor Studium Generale aan diverse universiteiten, schreef af en toe voor weekbladen en trad wel eens op voor de radio. Zo werd ik in 1973 gevraagd door de VPRO deel te nemen aan een telefonische discussie tussen Joop den Uyl, Victor Halberstadt en mijzelf op een vrijdag aan het einde van de werkdag. Tijdens die discussie waren de twee vakbondsfunctionarissen die bij de Industriebond belast waren met scholing en vorming, in de auto onderweg van Nunspeet naar Amsterdam. Ze hadden plannen een bijeenkomst te organiseren waarop Halberstadt zou spreken. Toen ze de discussie op de autoradio hoorden, kwamen ze tot de conclusie: we moeten Halberstadt niet hebben, maar die andere, voor hen tot dan toe, onbekende econoom. Ze hebben de week daarop contact met me opgenomen. Aldus het verhaal dat ik later hoorde van één van de twee, Kees St. Nicolaas. Ik heb toen een inleiding gegeven op een conferentie die het begin was van een nieuwe cursus voor scholingsleiders binnen de afdelingen. Een van de cursisten was Ruud Vreeman.

[2] Het zou teveel ruimte vergen om deze onvoorstelbaar interessante reis te beschrijven. Ik noem een paar gebeurtenissen.

Op de eerste plaats werd ons gaandeweg duidelijk dat wij als een hoge delegatie werden beschouwd. Kennelijk ook onderdeel van een soort pingpongdiplomatie. We hadden overal voorrang. Het verkeer moest voor ons wijken. Bij een voorstelling van een opera zat het publiek al in de zaal toen we deze vanuit de Viproom betraden. Het ging staan en we kregen een vol applaus van de zaal.

We hebben de tunnels van Peking bezocht. Onder Peking was een heel tunnelsysteem gebouwd als een schuilplaats voor een atoomaanval door… Rusland. Een dicht netwerk in het centrum, dunner wordend naar de rand van de stad. De tunnels herbergden telefooncentrales, EHBO-klinieken enzovoorts. De toegangen bevonden zich in winkels en openbare gebouwen om ze zo toegankelijk mogelijk te houden. Als ik er aan terugdenk, twijfel ik aan mezelf in de zin van: vergis ik me niet, gaat de herinnering niet met me op de loop? We kwamen een winkeltje binnen. Zoals gewoonlijk werd ‘het volk’ van ons vandaan gedreven, naar achteren. En achter de toonbank verdween de vloer in de muur en werd een opening zichtbaar met een steile betonnen trap. Of wij maar af wilden dalen. Uiteindelijk kwamen we in een ruimte terecht die een beetje deed denken aan een kamer in een grottenstelsel. Er stonden boekenkasten en lange, witgedekte tafels met de bekende waterkannen, theekopjes en theesnippers die bij elke ontvangst maar ook in de trein aanwezig waren. Overigens de trein van de grens naar Kanton (nu Guangshou) was ook zo’n verrassing. Je kon de banken 360 graden draaien. Maar goed, in die grote zaal onder de grond kwamen een wethouder (zo schatten wij hem in) en de garnizoenscommandant van Peking (nu Beijing) met ons discussiëren over de oorlogsgevaren voor China, eigenlijk over het grootste gevaar: Rusland. Het tunnelsysteem was bedoeld als een bescherming, tevens evacuatieweg in geval van een atoomaanval door Rusland. Onze stellingname  toen: het grootste gevaar is de VS.

We zijn van Peking naar Xian gegaan, alwaar men volop bezig was met de uitgraving van het beroemde terracotta leger. Door de vliegtocht zouden we de lunch missen. Geen probleem. Even een tussenlanding in Taiyuan, alwaar we in de Viproom van het vliegveld de meest uitgebreide maaltijd ooit kregen: achttien gangen, eindigend met… soep. Van Xian naar Shanghai, achtentwintig uur in de trein. Vervolgens naar Changsha, alwaar ons bij een bezoek aan een middelbare school  een boekje in het Nederlands getoond werd over… Tilburg, waarschijnlijk afkomstig van een missionaris. Enzovoorts.

[3] Ik was wetenschappelijk hoofdmedewerker; een hoofdmedewerker richtte zijn werkzaamheden ‘in overeenstemming met…’ een hoogleraar in; een gewone wetenschappelijke medewerker ‘onder leiding van…’

[4] Hierbij hadden ze over het hoofd gezien dat de Amsterdamse activistische studenten merendeels lid waren van de CPN die alles wat van buiten kwam, bestreed dan wel inpikte, als dit mogelijk was. En dat was mogelijk met het Tijdschrift voor Politieke Ekonomie. Amsterdam en Tilburg kregen een verschil van mening over de uitgever. Moest het Pegasus worden, van de CPN, of de SUN (Socialistische Uitgeverij Nijmegen), een vrije uitgever. Deze laatste had de voorkeur van de POLEK-groep. Maar  ongeschoold in  politieke intriges verloor POLEK dit geschil glansrijk.