Tja, Trolsky vliegt er hier nogal in. Zonder remmen erop en erover. Te bed en te pen. De bundel behandelt, sorry, lees: ‘bepotelt’ slechts één thema. Zijn aanbidding en afkeer, zijn verlangen en heimwee, zijn weemoed en geilheid omtrent bruine meiden van lichte zeden en zwaar heupwerk. De hoertjes van overzee, de verlopen zwarte slonzen, de bordeel- en kroegwijven, de bruine sletjes…

En helemaal op het eind komt plots, totaal onverwachts, de ware aap uit de bundel tevoorschijn : de dood. (…)
Liederen om de dood op een afstand te houden. En je leest de bundel opnieuw, in een ander licht nu ; niet meer het wanhopig en uitzichtloos naaien, maar een poging om via deze wildlevende vrouwtjes vol onstuimige liefde de dood zover mogelijk weg te duwen. Met liefde de dood vergeten. Vooral deze dimensie verleent de bundel ineens veel meer dan zuiver erotische, grauwe liefdesliedjes.

Poëziekrant maart/april 1976

Je kan moeilijk ontkennen dat Tymen geur en kleur in zijn gedichten heeft gebracht. Hij bezit een beeldend vermogen dat hij op een roekeloze manier gebruikt: rafelig, niet-ritmisch, hartstochtelijk. Een boodschap van’ een maudit dus, merkwaardig als sommige straatliederen.

Boekengids februai 1977, Guy van Hoof

Tymen Trolsky is een anonieme leukerd die met dit koddige pseudoniem de eerste dijenkletser al in de zaal gooit: achter die vermoeiende schuilnaam gaat waarschijnlijk een hele aardige jongen schuil, maar van mij hoeft het niet.

Hij schrijft sonetten. (…) Dat is erg moeilijk. Iemand als Jan Kal beheerst deze vorm behoorlijk, maar de ongelukkige Trolsky bevindt zich in de positie van iemand die met een rijbewijs van een dag oud het Parijse spitsuur wordt binnengedreven achter het stuur van een truck met oplegger.

Leidsche Dagblad 1 mei 1976, P.M.

Trolsky’s levensgevoel herinnert aan de poëzie van bohémienachtige 19e eeuwers als Baudelaire. Plaats van handeling is veelvuldig de kroeg, waar de dichter met al zijn zintuigen hunkert naar de heerlijkheden die talloze schonen dartel en uitdagend blootgeven.
De verfomfaaide, brutale vrouw in gebleekte spijkerbroek – voor de dichter het opperste teken van intens leven – is echter maar al te vaak onbereikbaar voor deze Tantalus. Sprekend tot ’n aantal beroemde filosofen wijst hij hun waardesysteem echter af: alléén de levende vrouw kan zijn angst voor de dood wegnemen. De intrigerende combinatie van statige sonnetvorm, gepassioneerde woordenvloed en ongegeneerde praattaal maken deze gedichten boeiend tot zeer genietbaar.

NBLC Lektuurinformatiedienst, Els van Geene