Heikal de hegmus
sjilpte lummelig
vanuit het holletje in de haag.
De dood had touwtjes gewonden
om zijn pootjes,
teer de hand op zijn schouder gelegd:
HEIKAL ZOU NOOIT MEER UITVLIEGEN.

Grote kastanjes butsten
op de klinkerweg.
Bladeren, oud als schimmel,
schoven weemoedig voort of ritselden –
Triest vond Heikal
dit allemaal, triest.
Hij legde zijn kop tussen
zijn veren en stierf.

Met een plof
viel Heikal op de asfaltweg,
als een kastanje,
en BUTSTE.
Heikal was niet meer.

uit: ‘ Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin’