Geplaatst op 20 maart 2008 door

 

‘Wat heerlijk dat ze nog leeft,’ schoot door me heen toen Benoîte Groult op 16 maart het zaaltje betrad in het klooster van de Zusters van Liefde. Veel schrijvers en dichters die in mijn ogen onvervangbaar werk schreven, leven niet meer. Sterker: er leven er bijna geen meer van. De literatuur bestaat al vierduizend jaar, en zij die haar schiepen, bliezen hun laatste adem uit, op enkelen na. Een van die enkelen was Hugo Claus tot voor kort.

LIEDEREN VAN OVERZEE

De oude dichters, ach, geruisloos gingen ze scheep
en voeren van ons weg, een vlag van grassen in de mast.
We bleven lang alleen en sprakeloos, de wind floot,
maar geen stond op en zong voor ons, verlatenen …

Aangespoeld bij nacht, als wrakhout, nieuwe liefdes.
Schuim in hun lange, zwarte haren, de borsten
gekust door de zoute liefde van de zee, de
schouderbladen bruine zeilen in een blauwe wind.

Daar waar ik dwaalde, strandjutter, spiedend
naar verloren waar, mijn verlangen mijn lantaarn,
vond ik haar, kraaizwart en mager, verdwaald,

van overzee, het leven aangeschoten als een verfomfaaid
hemd, een pantoffel bij toeval ontdekt onder het bed
van de peinzende, tanden poetsende nacht.

Uit Nagelaten gedichten (Tymen Trolsky)

Hugo Claus wordt nu in de kranten geprezen om zijn poëzie, toneelwerk, romans en schilderijen. Eén genre waarbij hij niet zelf de pen hanteerde, wordt niet genoemd: het interview. Ik vond zijn interviews het mooist wat ik van hem las. Openhartig, moedig, strijdlustig, tegendraads, helder. In Trouw van 20 maart lezen we: ‘In interviews stelde hij boven alles: waardig sterven. Tegen de verslaggever van het Vlaamse weekblad Humo zei hij in 1996 dat hij vooral niet wilde creperen: “Als het zover is, komt er een kenner langs. Die zal zeggen: ‘Hier, Hugo Claus, deze pilletjes zullen u verlichten.” En daarna ben ik er niet meer.’

In zijn boeken kon hij zijn critici niet over de knie leggen. In zijn interviews wel. In interviews kan heel wat rechtstreeks geuit worden, in creatief werk moet bijna alles verhuld blijven. Zeggen wat hij dacht, dat kon hij als geen ander. Hij kon diep in zichzelf tasten en het gevondene scherp en zonder terughoudendheid in woorden vangen.

Ik kan me nog herinneren dat de Volkskrant berichtte dat Yasunari Kawabata was gestorven. – Niet duidelijk was toen of hij zelfmoord pleegde of door een ongeval om het leven kwam. – Dat was in 1972. Ik las het bericht op de trap, op weg naar de zolder waar ik altijd zat te schrijven. En ik was geschokt. Dat dit mogelijk was. Dat iemand als Kawabata ook doodging!… Dat hij er niet meer was, geen nieuw werk zou maken, geen interviews geven, nooit meer iets over zijn werk zou uitleggen. Dat gevoel had ik nu ook : Hugo Claus is er niet meer. Wat? Hugo Claus is er niet meer?

Claus beschouwde zichzelf vooral als een dichter. Twee jaar geleden liep ik enkele weken lang met een bundel van hem op zak rond: Ik schrijf je neer. De mooiste gedichten. Ik kwam maar hier en daar een gedicht tegen dat me echt aanspraak. Dikwijls vond ik wat hij schreef, onaf en slordig. Te virtuoos. Toen ik als student Nederlands las wat als zijn belangrijkste werk als dichter wordt gezien, Oostakkerse gedichten (1955), oordeelde ik: te snel geschreven, te makkelijk tevreden met wat in een roes op papier is gezet. Ik ga die Oostakkerse gedichten opnieuw lezen. Ik wil weten of ik gelijk had.